donderdag 8 oktober 2009

Project Volunteering

Ik nam de U7 naar Alexanderplatz, en vervolgens de U2 tot de halte Kastanienallee in Prenzlauer Berg. Net als Neukölln, Kreuzberg, Mitte, en Friedrichsheim, is ook een Prenzlauer Berg een trendy deel van het voormalige Oost-Berlijn. Prenzlauer Berg ligt wel helemaal ten noorden, net boven Mitte (wat dus zo ongeveer in het midden ligt, moest je het nog niet kunnen raden hebben), en het maakt op zich weer een eigen trendy centrum uit. Hier was het nog modieuzer. De woning was net op de hoek van Schönhauser Allee en Kastanienallee, waar mooie haute couture-boutiekjes koffieshops afwisselen, en hippe tweedehandswinkels de kebab- en falafeltenten.

De hele context waarin hij woonde en met name de troep waarin hij me ontving, zou wel enige tijd vergen om tot me te laten komen. Het was een commune, in de meest ware zin van het woord, een ware hippycommune. ‘Project Volunteering’ genaamd. En daar zou ik de volgende dagen, en misschien ook langer, gezien mijn chronisch gebrek aan succes bij het vinden van een volgende couch, verblijven. Ik werd verwelkomd in Project Volunteering, waar diversiteit, en leren uit elkanders ervaring, centraal staat en werd binnengeleid in een appartement waar overal mensen me voorbijliepen met een bescheiden “hello!”. Steeds meer gezichten doken op. Er leek geen einde aan te komen.
Jake leek stoned, of alsof hij net uit zijn bed kwam, of slaapwandelde of zoiets. Zijn hoofd zag er groter uit als op zijn profielfoto, bijna onherkenbaar. Hij zag er niet slecht uit, maar zijn slaperige blik en zijn zangerig op en neer bewegende stem met zijn clueloze verstelsels… “Ok! Een rondleiding!” brak hij zichzelf af. En hij leidde me voor naar de woonkamer/(‘slash!’) couchsurfingkamer. Daar, vertelde hij, konden tot maximum 11 mensen te slapen gelegd worden. Hij toonde me vervolgens de keuken en de dormatory, waar er de ‘bewoners’ meestal sliepen. Ik moest lang wachten op het antwoord hoeveel dat er precies waren, maar dat waren er op dit moment tussen de 9 en 13, zei Jake. Ze komen en gaan, zei hij, en niemand hield nog bij wie komt en wie gaat. Verder toonde hij mij de computer room, waar het verboden was te spreken, en de twee private rooms waar mensen zich met meer private zaken konden bezighouden. Eén van de twee werd de laatste maanden permanent door een koppeltje bezet.
Het duurde me enkele dagen om min of meer uit te vissen wie er vast woonde, en wie er als couchsurfer op bezoek was. Want ook dat bleek vaag. Zo was er Fabio bijvoorbeeld, de vrolijke Italiaan met vrouwelijke trekjes uit Napels die een tweetal maand voordien aankwam met het plan ‘enkele dagen te couchsurfen.’ Hij was er beland op aanraden van zijn zus, die er voor hem enkele weken had verbleven tijdens een Erasmus. Fabio bleek een gediplomeerd kunstenaar zonder werk, met als levensmissie (in zijn woorden) “to find’e the love’e of my life’e.” Sympathieke kerel, maar hij leek me wat verdwaald te zijn geraakt in zijn levenswandel. Het kreeg er van langsom meer de aanschijn van dat Project Volunteering een plaats waar veel dergelijke idealisten gestrand waren. En het had wel iets poëtisch.
Niet lang na mijn aankomst kwam er nog een couchsurfer aan, Carlos, een rondbuikige Amerikaan die zich er niet om schaamde dat hij zijn Indiaanse (‘Native American’) herkomst misbruikte om met een waanzinnig grote beurs goedkoop op een universiteitscampus te leven. Zijn levensmissie was navenant: eeuwig student blijven. En natuurlijk zuipen en achter de meisjes aanzitten. Niettemin was ik enigermate met Carlos verwant, we waren lotgenoten, we waren beiden nieuwe couchsurfers.
Die avonds kwam er een grootschalig initiatief op gang om te koken. De keuken was een totale chaos en in kleine groepjes werd er aan grote schotels gewerkt. Hoeveel er zouden mee-eten was onbekend, maar ze zagen het groots en gingen er zonder al te veel vragen te stellen tegenaan. Pas vele uren later (tegen 10 uur) echter, stonden de 5 grote schotels op het kramakkelig salontafeltje in de woonkamer/couchsurfing-kamer. Vier uur hadden ze eraan gewerkt. En tegen de tijd dat ik mijn bord en bestek naar de keuken bracht om wat mee af te wassen, was al bijna alles gedaan. De keuken was nog steeds een chaotische hoop rommel maar ik bleek nog weinig te kunnen doen.
Na de maaltijd was er een samenkomst van de leden van de commune. Daarop werd besproken wat men had overgehouden aan de samenkomsten van vorige keren. Alles werd genoteerd om op de website op het internet te plaatsen, waar de discussie voortgezet zou kunnen worden. Hier ging het echter om het nut van dit soort samenkomsten, en hetgeen men ermee bereikte in het verleden, en naar de toekomst toe wil bereiken. Voor mij leek dit alles niks dan een oeverloos heen- en weergetrek tussen meningen die zelf niet eens zeker zijn van zichzelf, een doelloos gekwebbel zonder structuur, zonder diepgang. Ze drongen aan ook een inbreng te doen. Uiteindelijk boog ik onder de druk en liet ik mijn kritiek op hen los. Ik stelde voor wat formeler tewerk te gaan, een moderator naar voren te schuiven, zich te beperken tot programmapunten en op elk punt een tijd te zetten. Ik had er al de hele tijd op zitten kauwen.
Achteraf bekeken leken spontaniteit en persoonlijke, onmiddellijke relaties voorop te staan. Dit sloot ook het meest aan met de woorden van Lucian, de gebaarde Roemeen met het charisma van een sekteleider. Nog voor ik zijn rol en positie in het hele gebeuren had kunnen afleiden uit zijn interacties met anderen, had ik het lange, welhaast filosofische discussie met hem. Hij sprak in zijn gebroken Engels gevleugelde woorden als “everybody pays what they want to pay.” – Wat ik enkele dagen later levendig wist te herinneren toe ik zag dat er een grote affiche ophing met het vriendelijk verzoek om het verschil van 600 euro aan achterstallige huurbijdrage goed te maken. Niemand wist van iedereen hoeveel ze in de pot legden, en het was duidelijk dat sommigen (die langdurig werkloos waren) nauwelijks iets in de pot gooiden, maar de pot werd uiteindelijk wel gevuld, zoveel moest ik hen wel nageven. Lucians charisma bleek toereikend.
Het was mijn eerste avond in Project Voluteering. Er was veel gaande en ik stond te popelen met een kleine delegatie het huis uit te gaan. Maar het bleek moeilijker dan verwacht om mensen te bewegen. Jake, Fabio en Carlos zeiden allen ja, maar lieten zich net als de vele anderen die niet meer dan ‘misschien’ durfden te uiten, wat leiden door de anderen. Er heerste een soort van algemene besluiteloosheid, iets wat me wel al vertrouwd was van dichter bij huis.
Uiteindelijk kreeg ik de Napolitaan Fabio en de twee Amerikanen Jake en Carlos buiten. We wachtten nog enkele minuten en gingen dan door. We gingen naar een Weinerei, een wijnbar waar je betaalt wat je wilt. Het principe is simpel: je betaalt één euro voor je glas, je vult het zoveel op als je wilt, en op het einde van de avond leg je het bedrag in de schaal dat je rechtvaardig acht. Ik betaalde in totaal 5 euro voor ongeveer 8 glazen wijn.
Het bleef laat warm die avond, en nadat we de wijnbar uitgegooid werden gingen we nog wat stappen met een Steinburger Pils van de kiosk. We gingen ons zetten in een parkje nabij, schuin over een andere kleine bar die half onoverdekt was, waar een mooie selectie minimal-dub speelde. We babbelden wat onder kerels. Fabio viel er wat bij in slaap, maar Carlos, Jake (die geneigd was zich steeds weer in lange pointeloze monologen te verliezen) en ik vergeleken niet zonder enig machogehalte en trots onze liefdesgeschiedenissen van de laatste maanden.
Het werd mijn eerste nacht in Project Volunteering. Toen we terugkwamen was de ‘woonkamer/[vergeet de ‘slash!’ niet] couchsurfingkamer’ al helemaal in couchsurfing-modus. De bodem was dik bezaaid met matrassen. Hier en daar lagen al mensen te slapen. Anderen waren wakker en liepen wat heen en weer tussen keuken, badkamer, woonkamer en dormatory. Jake en Fabio gingen de dormatory binnen terwijl Carlos en ik op onze tippen de couchsurfingkamer probeerden. Ik koos me een matras uit ver van de vensters vandaan (de vier grote, gordijnloze vensters langs de zuid-oostelijke kant, waar de zon dus opkomt en omhoog gaat). Er was zich net een zwart meisje aan het installeren op de matras ernaast, Melanie. Donker als de nacht. We maakten kort kennis. Ze was van Zimbabwe maar had haar studies gedaan in Zuid-Afrika. Nu werkte ze een jaartje als assistent Engels in een school ergens bij Nürnberg. We praatten wat over elk van onze reisjes en gingen slapen.
Volgende dag regende het. Melanie stond er echter op de stad wat te gaan verkennen. Mitte was mij nog altijd vreemd. Op het centrale plein Alexanderplatz na, had ik nog niets bezocht, tenzij dan de overstapplaatsen waar men van metrolijn wisselt, zoals trouwens ook Alexanderplatz er één is (waar ik dan kort de roltrap eens naar boven had genomen omdat ik al even dat befaamde plein wou zien, waarvan de naam trouwens ook de titel is van mijn boek Berlin Alexanderplatz). Ik had wel Neukölln en Kreuzberg en Friedrichsheim ten zuiden van Mitte al wat leren kennen, en nu ook Prenzlauer Berg ten noorden, maar Mitte, dus in het midden, was me nog steeds onbekend en onontdekt. En als na Mel nu ook Fabio mij begon te proberen overtuigen, bezweek ik al snel. We waren overigens een uiterst kleurrijk trio. Een blitse Napolitaan met een baardje, een rijzige, pekzwarte Zimbabwaanse en om het plaatje volledig te maken natuurlijk ook mijn trendy zelve. Het uitgelezen materiaal voor een poster van United Colours of Benetton. We zagen er zo politiek correct uit dat ik het niet kon laten luid hilarische racistische opmerkingen te maken. Mel had het grootste deel van haar jeugd in Zuid-Afrika doorgebracht en was een gehard grietje. Ze had ballen en leek er evenals ikzelf een lak aan te hebben dat zoveel mensen geneigd zijn om belachelijk omzichtig over de realiteit te praten. Onrecht is een feit: “live with it!
Mitte stond dus op het programma. Een door de regen doordrenkt Mitte evenwel. We namen een metro (en liepen daarbij een boete voor zwartrijden op maar dat terzijde) en liepen door de regen over Museumeiland, door Oraniënburgerstrasse, over Unter den Linden, langs Brandenburger Tor, tussen de zuilen van het Holocaust monument, stopten even voor pita, en liepen door over Potsdamerplatz, en namen als afsluiter van de lange wandeldag de bovengronds lopende U1, de oudste metrolijn, die ons langs enkele leuke bezienswaardigheden in Mitte, Kreuzberg en Friedrichsheim voerde.
Regen wisselde de stortregen af. Melanie deed de wandeltocht op slippers. Ik had een reusachtig gat in mijn ene schoen dat het water zowaar opzoog. Melanie liep het grootste deel blootsvoets, omdat de slippers begonnen te schuren, maar ik liet mijn schoenen toch wel liever aan. Het stadscentrum was gehuld in een druilerige, grijze nevel. We liepen lange afstanden met natte voeten om al de momenten te zien. Maar ik was nu al zolang in Berlijn en had nog niets van de ‘bezienswaardigheden bezocht. Het was de morele plicht die mettertijd zo op mijn geweten was gaan wegen dat ik had toegegeven aan hun druk. Ik kon het niet langer volhouden mijn interesse voor de jongerencultuur zo hoog boven die van de geschiedenis te verheffen.
Maar anderzijds is Mitte toch een district als alle andere Berlijnse districten. Een lage densiteit van bebouwing, veel parkjes en promenades, maar alles op een zodanig grote schaalorde dat niet alleen mijn piepend natte schoenen geleidelijk mijn voeten open aan het openschuren waren, maar dat het ook niet meer als een stadscentrum aanvoelde, maar eerder als een business district op zondag. Het toerisme had het district in attractiepark omgetoverd. Lange strekken van imperialistische monumentenbouw in combinatie met dure restaurants, toeristenvallen en enkele hippe loungebars: Mitte was een saai district, een district zonder die gezonde spanningen die het stadsleven kenmerken, een district zonder een levende cultuur, zonder pit. Het is een steriele plaats waar de veiligheid van de toerist ten koste ging van zijn eigenheid. Eens te meer fluisterde ik mezelf toe: “volgende keer koop ik gewoon het fotoboek.”
’s Avonds maakte ik kennis met een koppel met een Australische wereldreiziger en een Britse Erasmusstudente die elkaar hadden leren kennen in Leipzig. Melanie had een afspraak met een Duitse kerel die ze via coffee and drink had weten te contacteren en nodigde ons drieën uit om mee te gaan naar Friedrichsheim, waar we met die kerel hadden afgesproken. Hij wou ons naar de Van (camionette) van de Bloodhound Gang meenemen, een bar in een busje. Maar die was gesloten en dus gingen we opzoek naar iets anders. Uiteindelijk liepen we met een pint van een kiosk in de hand de Simon-Dachstrasse op en af, een straat met vele cocktailbars en kostelijke terrasjes. Heel veel hippe mensen, maar nog hippere prijzen. En de lage prijzen van de nachtwinkels dan, die elke zoveel cafés afwisselden, werkten heel wat aanlokkelijker. (Terloops: Bloodhound Gang is een Amerikaanse band die naar Berlijn is verhuisd, net als vele anderen, zoals bijvoorbeeld Peaches die in een zijstraat van Kastanienallee woont, 200 meter van Project Volunteering vandaan.)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten