Er was een nationale staking die dag. Ik moest van Chambéry naar Albertville geraken. Nadat Marie-Pierre me afzette stond ik enkele uren met een bordje auto’s te proberen overtuigen om me een eindje mee te nemen. Elke poging duurde een fractie van een seconde, elke keer begon het overtuigen opnieuw, tienduizenden fracties van seconden lang. Uiteindelijk stopte een jonge kerel met een klein wit Peugeotje. Wel ja, hij stopte niet, hij kwam achteruit terug gereden, claxonerend. Ik stond met mijn ipod in mijn oren onverstoord de andere richting in te staren. Hij was me voorbij gereden vooraleer hij had beseft dat hij me kon meepakken. Ik een vingerknip werd ik uit mijn trance terug naar de realiteit geroepen. “Albertville?” vroeg hij. Ik toonde mijn bordje en knikte ja. “Kom erin!” en we gingen op weg.
Een jaar of negentien schatte ik hem. De ‘A’ achteraan op zijn auto wees in dezelfde richting. Hij zette zijn Amerikaanse hip hop wat zachter. Hij reed richting Valmorel, hij ging naar huis, bij zijn ouders. Want vanwege de staking waren de lessen in zijn licée geschorst en had hij een vervroegd begin van het weekend.
Hij sprak over hoe het is om op te groeien in een stad als Valmorel, dat tot vandaag zijn belangrijkste bron van inkomsten in het wintersporttoerisme heeft. Ik vroeg hem wat uit. Hij skiede en snowboardde en deed zowat alles wat er op de sneeuw te doen valt. Hij had tal van vakantiejobs gedaan in de skistations en vertelde hoe hij nu tegenwoordig voor honderd euro een seizoenspas kon kopen (terwijl een reguliere klant 40 euro voor een dagpasje, en vele honderden voor een weekpas betaalt). Hij vertelde over de decadente Russen en Britten die er schaamteloos hun geld komen uitgeven en hoe hij samen met zijn vrienden van die toeristen en hun tijdelijke overvloed wist te profiteren. Hij had er evenwel maar weinig contact mee – geen vakantieliefjes, geen vakantievriendjes, geen culturele uitwisselingen. Hij zou – zoals zowat elke Fransman overigens - graag Engels leren.
Ik beloonde zijn goede daad, namelijk mij een lift te geven, met een sensationeel verhaal over mezelf. Ik vertelde over mijn avonturen, over wat ik had gezien, over de mensen, en in het bijzonder de meisjes die ik leerde kennen, en over mijn filosofie en het doel van mijn trektochten. Ik zag de bewondering in zijn ogen groeien. Het waren dan ook ogen waarin ik mezelf makkelijk herkende. En alles wat ik zei leek op een soort verwezenlijking van hetgeen mensen zoals hij en ik droomden. – Soms is mijn leven toch zo benijdenswaardig.
Hij zette me af in het centrum van Albertville, op de plaats waar ik moest zijn. We namen afscheid en ik ging op weg. Met Mariangela had ik pas tegen de avond afgesproken, er was niemand op het appartement, en dus ging ik wat tijd gaan doden in een bar. Ik dronk een koffie en las wat in mijn nieuw boek van Nietzsche, Aldus sprak Zarathoestra.
De nacht viel en ik zocht Mariangela op. Ze was niet zo knap, en haar Frans was wat moeilijk te verstaan. Ze sprak luid (oorverdovend luid) doch niet erg duidelijk. Later maakte ik kennis met Joachim. Hij sprak beter Frans. Althans, zijn accent was makkelijker te verstaan (een Duits accent). Ik legde makkelijk contact met Joachim. Hij kookte ’s avonds. Een Engelse en een Spaanse taalassistente aten ook mee. Joachim kookte erg Duits, maar heel lekker. Ik was maar weinig Fransen tegengekomen die zoals hem effectief gerechtjes kunnen maken, evenwichtig en smakelijk afgekruid. Meestal at ik een combinatie van ingrediënten. Hier ging het om een gerecht, en dat smaakte.
We discuteerden over de Franse mentaliteit en ik vroeg wat naar hun ervaringen als taalassistent. We hielden ons niet in om behoorlijk radicale standpunten in te nemen. Ikzelf poneerde zo dat Fransen trots waren, en dat uit die trots hen verblind. Vervolgens werd mijn standpunt in een combinatie van wanbegrip en overdreven sympathie geradicaliseerd. Joachim was het er zo bijvoorbeeld niet mee eens dat Fransen niet openstonden voor vreemde culturen. Maar zowel onze argumenten vóór als tegen schoten in alle richtingen ongenuanceerd uit. Er kwamen voortdurend ‘tegenargumenten’ bovendrijven in de zin van ‘maar Fransen zijn toch geen slechte mensen?!’ We leken onherroepelijk naast elkaar te praten, ook al wist Mariangela met de analogie met de Italianen die ze kende, treffend de achterlijke geslotenheid van de Fransen aan te stippen. Joachim moest niets weten van zulk een harde oordelen als ‘achterlijk’, terwijl ook hij zelf de onmogelijke positie trachtte te verdedigen dat Fransen 25 jaar achter zaten op ‘ons’ (en daarmee verwees hij naar noordelijke regio’s als Vlaanderen en zijn provincie (tegen Denemarken) in Duitsland).
Deze gesprekken gaven ons genoeg stof om de komende dagen nog op verder te kauwen. Joachim nodigde me uit om de volgende dag mee te gaan skiën. Hij had drie paar ski’s en twee paar skischoenen, en genoeg broeken en handschoenen om me wat te lenen. Ik ging dus maar akkoord.
De volgende ochtend vertrokken we vroeg. Het was een perfect weertje. De hemel was van het helderste blauw en we vertrokken zonder getreuzel. Joachim stuurde zijn Polootje over de bevroren bochtige wegen aan een hoog tempo. Hij was het klaarblijkelijk beu voorbij gestoken te worden door de mensen uit de streek. Ik vreesde de prijzen voor de skipas, maar Joachim stelde me gerust dat hij me desnoods zou trakteren. Ik weigerde het voorstel zelfs al maar als mogelijkheid.
We kwamen aan in Notre-Dame de Bellecombe, een gebied dat aan Les Saisies grenst, het gebied waar ik vanaf de dag nadien met enkele vrienden uit België zou snowboarden. Joachim betaalde de beide pasjes met zijn kortingskaartje en we trokken de piste op. Ik bond zijn snowblades onder mijn voeten en hij zijn ski’s, en we namen de eerste lift naar boven.
Joachim had voor zichzelf een halve dag-pas genomen, omdat hij ’s middags weer les moest gaan geven. Ik had een hele dag genomen. We hadden in het plannetje van het domein iets over een bus gelezen die het domein met de grote steden in de buurt verbond en die zou me dan ’s avonds naar Albertville voeren.
De snowblades skieden heel makkelijk. Ik leerde snel bij en ik verhoogde mijn tempo gestaag. Joachim had zelf ook een goede techniek, al werd het ook al snel duidelijk dat hij geen schoonskiër was. (Hij carvede niet zoals het hoort.) Toch kon ik hem maar moeilijk bijhouden. Die kleine snowblades begonnen algauw wat te slingeren en boven een bepaalde snelheid kon ik ze nog moeilijk onder controle houden. Maar het weer was prachtig en we maakten leuke foto’s en filmpjes.
Op een pannenkoekenlift kreeg ik plots telefoon. Ik was te laat om mijn gsm uit mijn broekzak te halen. Het was mijn moeder. Ze had een bericht achtergelaten. Ik hoorde ze zeggen dat ze mij zou terugbellen maar dat het met opa gedaan was. Gedaan? Het galmde na in mijn hoofd. Ik verstond het niet. Ik liet het even rinkelen in de hoop dat ze mij zou terugbellen. Dat deed ze niet. Langzaam groeide de overtuiging dat mijn grootvader was overleden. Ik vroeg me af hoe ik me moest voelen, wat ik ervan moest denken, wat ik nu moest doen. Het was in zekere zin alsof ik in een warm bad werd ondergedompeld, mijn lichaam afsluitend voor elke zintuiglijke prikkel. Ik overliep in mijn hoofd wat ik erover zou zeggen en wat ik zou zeggen tegen wie.
Ik vertelde het aan Joachim. Hij antwoordde me sympathiek dat het erg was en vroeg me wat ik wou doen. ‘Gewoon wat skiën’ antwoordde ik – er was ten slotte toch niks dat we er nu aan zouden kunnen veranderen. Ik nam mezelf hetzelfde voor voor de middag: ik zou gewoon wat skiën. Voor Joachim vertrok wisselden we van ski’s. Hij had nog nooit zijn snowblades gebruikt, en zo kon ik ook eens echt skiën.
Op het einde van de dag ging ik naar Notre-Dame de Bellecombe, op zoek naar de bus naar Albertville. Iedereen stuurde me in een andere richting maar ik vond hem niet. Ik ging uiteindelijk terug naar het verkooppunt en insisteerde dat er geen bus was. Er werd gebeld en de verkoopster deed al het mogelijke. Uiteindelijk bleek het plannetje een fout te bevatten. Bij de voorwaarden (de kleine lettertjes onder het uurschema) voor het gaan (van Albertville naar Notre-Dame de Bellecombe) stond er dat die bussen enkel in schoolvakanties en in weekends reed, maar bij de voorwaarden voor het terugkeren (dus wat ik zocht) stond enkel de ruimere periode, waaruit te besluiten viel dat die nu ook reed. Maar als je niet kunt ‘gaan’, hoe kun je dan ‘terugkeren’? De verkoopster gebood me naar een lift te zoeken en vroeg aan haar collega’s of iemand mij kon meenemen. De meesten woonden echter vlakbij en niemand daalde af naar het dal.
Ik ging het vragen aan ‘de mannen van de lift’, en ik ging het vragen bij de skischool. En ja, daar was iemand die me beter gezind was. Een monitor verwees me naar de secretaresse. Ze bleek ook van Albertville, en ze reed mee met een andere monitor. Op die laatste zouden we nog even moeten wachten. En we wachtten.
Mijn moeder belde. Ze meldde dat het slecht ging met opa. “Hoezo slecht?” vroeg ik. Het was een opluchting te weten dat het niet waar was wat ik eerst dacht. Want hoe ernstig de situatie ook was, hij was er nog, en ik kreeg algauw het gevoel dat ervoor gezorgd werd. Ik, mijn opa, en mijn onbezonnen reisje stonden niet meer in de focus. Dit ging om een familiaal probleem. Elk moment zou het einde kunnen zijn, maar ze sprak van dagen, weken. En iedereen werd opgetrommeld - maar voor zover ik wist had hij niet graag zo’n heisa rond zich. Er was genoeg, er was zorg en liefde in overvloed. Dus zat ik hier goed. Ik sprak enigszins opgelucht met mijn moeder over de plannen voor de komende weken. Misschien zou hij vrijwillig uit het leven treden – als hij vond dat hij genoeg geleden had. Het klonk allemaal heel nuchter. Ik zou dan voor de begrafenis naar huis komen.
Hoewel de zwaarte enigermate bleef hangen, voelde die opluchting als een soort van blijde bevestiging van mijn doel en motieven. Iets wat ik in België achter me had gelaten was teruggekomen, ingrijpender dan ooit, maar de situatie had zich opgelost – zij het voorlopig – en voor mijn gevoel had ik een klein maar intieme overwinning behaald. En ook alhoewel het boven mijn hoofd enigszins was opgeklaard, was het algemene besef gekomen dat er iets in de lucht hing, dat zulke zaken nu eenmaal onvermijdelijk zijn, dat elk leven nu eenmaal door de dood wordt opgejaagd, dat zulke zaken altijd staan te wachten aan de kantlijn om dan met bulderende pathos het veld in te nemen. Maar geen leven is gebaad aan een pathetisch medelijden. We zaten dus niet tezamen hopeloos ontredderd te wezen, we waren realistisch en georganiseerd. En enkel dit laatste zette zaken in perspectief. Ik werd weer hoopvol. Mijn plan, mijn reis, mijn avontuur verschoven weer naar de voorgrond.
Ondertussen wachtten we nog steeds op de skimonitor. Ik praatte wat met de secretaresse van de skischool. Ze had al gehoord van couchsurfing en langzaam maar zeker won ik haar voor het idee. We wachtten en wachtten, totdat ze besloot dat hij allicht niet meer zou opdagen. Het was een verstrooide man, zei ze. Het zou haar niet verbazen. Ze belde wat rond (gelukkig kende zij behoorlijk wat van de locale mensen) en uiteindelijk vonden we een lift bij een mevrouw met dochter die naar Albertville zou rijden omdat die dochter de volgende dag een toneel had en de broek voor haar toneel had vergeten bij een vriendin die nu niet thuis was, waardoor ze nu snel een nieuwe broek moesten gaan kopen in de enige winkel waar ze zo’n dingen hebben, en dat is in Albertville. Wat een toeval!
’s Avonds maakte Mariangela een spaghetti alla carbonara op Italiaanse wijze (overigens op krek dezelfde wijze als ik het al jaren doe – volgens de kookboek). Ik vertelde Joachim het vervolg van het verhaal en nadien speelden hij en ik wat light graff in het halfafgewerkte gebouw waar ze woonden. We zetten het fototoestel op een nachtmodus waardoor het op een lange sluiterstijd staat en maakten gebaren met lichten die zodoende lijnen op de foto achterlieten. We maakten figuren met obsceen grote borsten en penissen en vonden het kind terug in elk van ons beiden.
De volgende dag sprak ik af met Jeroen en Janez en Sigrid, die me meenamen naar Les Saisies.