vrijdag 28 november 2008

Poussière de merde

De volgende dag vertrokken we vroeg. Sylvain en ik gingen te voet naar Jimmy. Het was koud. We laadden samen zijn Renault Twingo helemaal vol en gingen Anne-Christine ophalen. Even wachten. Met vier in de auto gingen we vervolgens naar het huis van Jimmy’s ouders. We laadden alles terug uit en namen de tenten en het kampeergereedschap mee naar de ‘Fac,’ waar we met de anderen afgesproken hadden. Ik was benieuwd de gezichten te zien van de jongens en vooral de meisjes waarmee ik het weekend zou doorbrengen. Aan een gezicht valt uiteindelijk zoveel af te lezen (om niet te spreken van de kledingsstijl). Ik was wat bevooroordeeld. De mensen die ik al gezien had, Anne-Christine, Guillaume, Jimmy en ook Sylvain, waren mooie mensen, met een zeker gevoel voor esthetiek. De anderen kwamen nauwelijks in de buurt van dit niveau. Een paar macho’s, een paar slonzig gekleede types, wat truttige meisjes… De eerste indrukken waren niet erg prikkelend. Het Vlaamse meisje heette Leen. Ze bleek Gents te zijn. Ze sprak mijn taal, mijn taal helemaal. En dat voelde comfortabel.

Sylvain stond zijn plaats in de Twingo af aan Guillaume en kroop bij drie meisjes in de auto. Guillaume is een heel aardige kerel. Hij had een goed zich op wat ons te wachten stond en speelde met veel humor in op de koude en regen die ons te wachten stond. We pikten wat bagage op bij Jimmy thuis en reden in colonne naar Lozère. Ik viel al snel in slaap.

Ik de auto was het aangenaam warm. We reden de bergen binnen en over. Het landschap was vreemd. De bergtoppen waren als heuvelachtige plateaus. De baan slingerde door diepe, stijle kloven naar boven. We zagen de gieren (les vaultours) vanuit de auto. Ze zweefden ter hoogte van de rotsen die de bergtoppen sierden. We reden een smal bochtig baantje op, verder naar boven.

Plots leek het berglandschap achter ons te zijn. We waren in een heuvellandschap beland dat qua begroeing erg lijkt op wat te zien is in de Provence. Bijna uitsluitend naaldbomen, een ruwe rotsbodem met weinig grassen. Guillaume legde uit dat de bomen allemaal behoorlijk jong waren. Tot voor enkele tientallen jaren waren er hier bijna geen bomen te zien. Schapen verzorgden de grootste bron van inkomst. De bomen werden gekapt om plaats te maken voor het heideland dat de schapen voedde. In de laatste jaren waren de schapen onrendabel geworden en zijn de landbouwers zich op andere zaken gaan richten. De bossen hebben Lozère weer overgenomen.

Op een hoogte van ongeveer 1000 meter parkeerden we onze auto’s. De koude wind raasde door onze kleren. De wolken hinderden de zonnestralen. Dit was de koude waarop we ons mentaal hadden proberen voorbereiden. Maar om de koude te overwinnen is weinig mentale kracht gebaad. We bibberden, sprongen, huppelden… En we merkten nog eens op dat het echt wel koud was.

Een klein wandelingetje bracht ons bij een grasveldje dat wat in een kom lag, omringd door bomen. De wind was minder hier. Er was een plek gemaakt om een kampvuur te maken, met boomstronken rond om te zitten. Ons eigenlijke plan was om bij de grotten te kamperen, maar er was wat tijdsdruk: we wouden de vale gieren aan het werk zien van bij het observatorium en het was belangrijk dat we daar op tijd waren. We zetten onze tenten snel op en aten een middagmaal. Ik deed mijn thermisch ondergoed, de geleende wanten en wollen trui aan. Dat was beter, al bleef de wind zich door de textuur van mijn broek een weg banen in een verfrissende baan rond mijn benen. We aten – zoals gewoonlijk – brood en kaas.

Het observatorium was gesitueerd in een scherp uitgesneden kloof die verder naar de mediterrane laagvlaktes voerde (logisch, als je weet dat dit het werk van een rivier is). De vader van Guillaume was er onze gids. Hij had een duidelijke passie voor de dieren ontwikkeld en vertelde over het verdwijnen en de herintroductie van de verschillende soorten (en hun verschillende formaten, met vleugelspannen tot drie meter), over hun voedingsgewoontes (kadavers), over het gedrag dat tot de pikorde leidt enzovoort. Hij leek steeds weer bij een persoonlijke filosofie terug te komen. – Ik was omringd door een gezelschap dat zich ‘de naturalisten’ noemde. Hij trachtte de al te wetenschappelijke, de al te specifieke en vakidiote kijk aan de kaak te stellen en ons een boodschap van liefde mee te geven. Ik had graag scherp uitgehaald en zijn romantische visie onderste boven gehaald, maar aangezien mijn tong nog steeds enkel zachte dingen doorsnijdt bleef ik maar wat in mezelf grommen, en liet ik het wat van me afglijden.

Op videobeelden zagen we enkele vogels in acties. Het observatorium stond in contact met een vijftal cameraposten in de buurt die samen een groot gebied omspanden. Later keken we zelf door verrekijkers, maar veel was er niet te zien: wat grote vogels die lui door de lucht zweefden.

Het werd vlug donker en na een laatste poëtische bespiegeling van onze gids (een muzikant van opleiding overigens) hielden we het voor bekeken. Het was ondertussen beginnen sneeuwen. De nacht was zwart. De sneeuw zou het heel moeilijk maken om een kampvuur aan te steken. We reden naar de kampplaats en enkelen gingen op verkenning naar de grotten. Ik bleef achter met het merendeel van de groep. Enkelen probeerden een kampvuur te maken. Tevergeefs. Anderen zetten de grote tent op: een tent waarin we allen konden staan. En dat deden we dan ook. We gingen in de tent staan (de grond was nat dus gingen we niet zitten). Het was koud. We dronken wat bier.

De resultaten van de expeditie lieten even op zich wachten. Toen ze terugkwamen werd de beslissing snel gemaakt: we zouden onze tenten achterlaten en met ons slaapgerief naar een grot trekken. Ze was groot genoeg voor ons allen en het was er warm. Slechts één nadeel: ze werd in de zomer door schapenhoeders gebruikt als stal en de grond was dus helemaal bedekt met schapenkeutels.

Een kwartiertje wandelen bracht ons bij de grot. De wandeling was avontuurlijk. Slechts enkelen hadden licht, het sneeuwde hard, en de ondergrond was rotsig en allesbehalve vlak. Niettemin was er een leuke ambiance aanwezig: er was niets wat een goede maaltijd en enkele flessen drank niet konden oplossen.

De grot was inderdaad groot en comfortabel. Het was een horizontale kloof met aan de ingang een doorsnede van een meter of tien, en na enkele meters een versmalling en verlaging die uitgaf op een soort zaal waar de lucht voelbaar enkele graden warmer was. De grot was droog, en elke voetstap genereerde een wolk van ‘poussiere de merde.’ – Niet erg gezond. Ik nam me voor buiten te slapen. Vele anderen volgden mij daarin.

Met enkele droge resten hout staken we een vuurtje in gang. Enkele anderen ging vers hout sprokkelen. Dat verse hout was evenwel nat, wat veel rook gaf. Nog enkele anderen hielden zich bezig met het avondmaal: rijst met bolognaisesaus. Ik dronk wat wijn mee aan het kampvuur en ging geregeld eens gaan kijken of de koks geen hulp nodig hadden. Jimmy gaf er kennelijk niet om dat de groep wat uiteenviel en hij hield zich in eerste instantie bezig met het koken. Kleine groepjes vormden zich, een delegatie rond Jimmy de kok, en een delegatie aan het vuur. Ik schipperde wat tussenin, ook omdat ik beide groepjes best wel gezellig vond.

We aten de rijst bolognaise uit de bekertjes die we voor de wijn hadden gebruikt. Mijn bekertje zat al vol ‘poussiere de merde.’ Ik wastte het even uit en vulde het met rijst. We aten er, naar goede Franse gewoonte, een brood bij.

We vonden langzamerhand elk een plaatsje in de buurt van het vuur en er werd gezellig gepraat en gedronken. Een klein groepje nestelde zich achterin in de grot en speelde wat gitaar (het was immers te koud bij het vuur voor de vingertjes). Er werd gedronken en gediscussieerd over allerlei onderwerpen, zowel van biologische als van niet-biologische aard.

Ik was geen vreemde in de groep. Hoewel het allemaal biologen waren die hun studies in Montpellier deden, kende niet iedereen elkaar. Er waren zowel tweede- en derde- als vierdejaars studenten. Dat kwam goed uit voor mij – al was ik gekend als ‘de filosoof.’ Sommige vragen waren dan ook onvermijdbaar. Zoals die goeie oude: ‘Vertel mij eens de filosofie van … ?’ (De filosofie van wat je doet, de filosofie van de natuur, de filosofie van de mens enzovoort.) Stuk voor stuk onzin. Ik dacht terug aan wat iemand zei in het observatorium als antwoord op Guillaume’s vader zijn vraag: ‘Wie is de grootste vijand van de natuur?’ De mens. Jeetje, de mens heeft met al zijn categorieën ook de natuur uitgevonden. De natuur is uiteindelijk een menselijke categorie. Dus hoe kan de mens de vijand van zijn eigen categorie zijn? Liggen er hier bepaalde waarden onevenwichtig verdeeld misschien? Maar goed, ik ben er niet op ingegaan. Gelukkig spreken ze que du Français.

Tientallen discussies later trok ik als één van de laatste het poussière de merde-gat binnen op zoek naar een plaatsje om mijn matje uit te rollen. Het kampvuur had de grot gevuld met een zware rook. – Niks dat die drank niet had opgelost!

Enkele uren later werd ik al rillend wakker. Ik verlegde me, ik legde me in foetushouding, ik kroop met heel mijn lichaam in de onderste helft van mijn slaapzak, ik rolde en ik bibberde… Tevergeefs.

Ik hoorde ondertussen stemmen buiten, opgewekt en monter. Ik rook dat ze het vuur terug hadden aangestoken. Ik zag de rook dansen in het licht aan de opening van de grot. Het bleef koud. Ik stond op en kleedde me aan (ik trok mijn wollen trui en broek boven de andere laagjes). Mijn hoofd deed pijn. Toch iets teveel gedronken? Misschien was het de combinatie met de rook wel. Hoe dan ook, ik voelde me mottig. De grot was beginnen lekken. Mijn kleren waren klam en kil.

Het ontbijt bestond uit poussière de merde met rook en nog wat: brood met bevroren Nutella. We ontdooiden de pot aan het kampvuur en rilden wat neerslachtig. Na de maaltijd kropen we op de grot. We hadden een prachtig uitzicht van boven de grot. Het was de top van een heuvel. Enkele schaarse zonnestralen braken door de wolken. We warmden ons dankbaar.

Op het dagprogramma stond een wandeling. Guillaume trok het voortouw en ik trok het grote deel van de tijd met hem op. We spraken over het Franse plattelandsleven, het chauvinisme en de Franse attitude tegenover de rest van de wereld (namelijk: is dat wel interessant? ze kunnen niet eens Frans?!). Hij heeft veel humor, en tegelijk had hij ook het geduld om me mijn zinnen te laten bouwen. De wandeling warmde me op en deed me mijn ergernissen wat vergeten. We zagen weinig gieren, maar wel een adembenemend landschap van gekke rotsformaties, van bogen en torens, en overhangende kliffen en mysterieuze grotten. Spijtig dat de batterij van mijn fototoestel op was.

In de namiddag sneeuwde het weer. Het bleef nog steeds niet liggen. Tegen de avond verdween de horizon in een dikke mist. We bezochten het gehuchtje waarin Guillaume was opgegroeid. Het leek er enorm doods (het was dan ook een zondag).

Het werd donker en we reden weer richting Montpellier. Het duurde zes minuten voor de blazers warme lucht in de auto begonnen te blazen. Heerlijk. Niet veel later viel ik in een diepe slaap. De warmte deed enorm deugd. Ik kreeg een wat incoherent gevoel van ‘ik ga blij zijn als ik thuis ben.’ Het was de eerste keer dat ik zoiets dacht.

Terug op het appartement genoot ik een heerlijk warme douche. Het appartement was zoals gewoonlijk wat koud (ze hebben de verwarming simpelweg nog niet aangezet), maar een nachtje in schapenstront plaatst wel het één en het ander in perspectief. Alhoewel ik nog lang niet thuis ben en die stugge associatie van thuis met een aangename warmte moeilijk kan ontzenuwen, heb ik wel wat geleerd om mijn situatie hier te relativeren. Mijn zwerftocht is een luxueuze reis. Het avontuur ligt louter in het feit dat heel erg wat van het toeval afhangt – en, uiteraard, dat weinig mensen bereid zijn om iets nieuws en vreemds ongeconditioneerd hun levens binnen te laten dringen. Maar de frisse appartementen, de onhygiënische gemeenschappelijke ruimtes in de colocations, en mijn dieet van schimmelkaas en rijst en deegwaren (zonder vlees en frieten), dat is allemaal betrekkelijk. Het kan nog veel erger. Uitzichtloos koud lijden bijvoorbeeld, of slapen in een stofwolk met een neus vol rook en poussière de merde. Deze vormden samen anders wel de juiste omstandigheden om het Lozèriaanse nondedjoe te leren uitspreken.

vrijdag 21 november 2008

Welkom in de transitzone

Ik had een rendez-vous met het Zweeds meisje dat ik had leren kennen L’Australien op de Comedie, het centrale plein in de stad. Karin heette ze. Ik was wat bang dat ik ze niet zou herkennen, maar zodra ik haar zag wist ik het weer. Groot, bruin haar, heldere felblauwe ogen. Mijn ietwat vervaagde herinnering werd levend. Ze was net gekleed en licht gemaquilleerd.

Ik groette ze met drie kussen, ‘de Franse manier.’ Ze zei me dat ze verkouden was. (Ik vroeg me af waarom ze dat zei, ze leek me helemaal niet ziek.) Ze botste herhaaldelijk zachtjes tegen me aan, en ze bleek niet verlegen te zitten om wat lichamelijk contact. We liepen naar de Jardin des Plantes. Er was heel wat meer volk dan de dag voordien, maar we hadden een aangename tijd. We gingen op zoek naar een spook dat ze dacht gezien te hebben de nacht voordien. Ik maakte veel grapjes en zag overal aanknopingspunten om van onze omgeving een grappige plaats te maken. Mensen in het park met dreadlocks die op een grasperkje zaten te keuvelen werden zo een plantensoort genaamd ‘pelouse’ enz. (De Jardin des Plantes staat vol bordjes, en op het grasveld staat ‘Pelouse’.) Na het park liepen we wat door de stad, pratend, rondkijkend. Ik voelde jaloerse ogen op mij gericht worden. Een vreemd gevoel: ik ben niet gewent om meisjes als mijn eigendom te beschouwen, en al zeker niet om ze als zodanig te verdedigen.

We kochten en pannenkoek en gingen weer in het kleine parkje zitten waar we onze wandeling begonnen. Ze zei wat dingen waarvan ik verschoot, cynisch dingen, dingen die van een sterk relativeringsvermogen getuigden, dingen waarmee ik me makkelijk kon identificeren.

We namen wat ongemakkelijk afscheid. Het drong tot me door dat die verkoudheid die ze beweerde te hebben een excuus was om me niet te moeten kussen. Ze had zich wellicht voorgenomen me niet te kussen. Misschien was ze bang om te emotioneel gehecht aan me te raken.

Terug op het appartement was ik wat moe en afwezig. Ik had weinig zin om bellotte te spelen of om me in hun conversaties te verdiepen. Het was ook moeilijk om me uit te drukken in het Frans, na een hele middag in het Engels te babbelen. Ik vertelde het hun ook dat het voor mij veel moeilijker is om me in het Frans los, genuanceerd of met humor uit te drukken. Sylvain nodigde me uit om het volgende weekend mee te gaan kamperen in Lozère, één van de dunst bevolkte departementen van Frankrijk, een goede honderd kilometer ten noorden van Montpellier.

De dag erop namen Sara en Chareline afscheid. Er bleef weinig volk over in het appartement en ik nam een dagje rust. ’s Avonds gingen Alex en ik gingen mee met Sylvain naar Jimmy, de organisator van het weekend. Ze gingen het weekend voorbereiden. Jimmy bleek een echte extreme-sport-liefhebber. Groot, gespierd, en zijn kamer hing vol van foto’s van klimpartijen, waaghalzerij met ski’s, mountenbikes, surfplanken... Hij verwelkomde me joviaal. De planning ging grotendeels aan mij voorbij. Ik ving wel op dat het wel koud en nat zou zijn – niet ideaal. Maar we zouden met 18 zijn, 18 biologen. En dat leek me leuk te worden.

Ik had de volgende dag een afspraakje met Karin op 15u30. Ik maakte me klaar en ging naar haar. We wandelden wat en gingen iets drinken. Het verliep niet zo vlot als vorige keer. Ik had wat teveel met mijn neus in de boeken gezeten en was wat verdwaasd.

De ochtend nadien werd het vroeg: ik ging mee met Sylvain naar de les. De ‘Fac’ was een enorme keten van grote balkvormige klokken, verbonden door een netwerk van overdekte wandelpaden. Alles in beton, duidelijk architectuur van de jaren 70. Ik ontmoette enkele van zijn vrienden, enkele jongens die er de volgende dag ook zouden zijn in Lozère. In de les waren een 20-tal andere studenten. Het was leuk om eens een verzorgd Frans te horen praten. Ik voelde me al snel ‘terug op school’ en de sfeer voelde opvallend vertrouwd aan. Ik kon mijn aandacht er evenwel moeilijk bijhouden. De conservatie van geneeskrachtige plantensoorten in Nepal boeit me dan ook niet echt. Ik maakte een schema van wat ik zou doen de komende weken en ik schreef wat gedachten neer over de ‘Franse tijdsgeest.’

’s Namiddags liep ik wat rond in de transitzone die ooit een stad was. Het is een moderne stad, met vele blitse architecturale constructies waarvan het doel aan me voorbij ging. Er was veel wind en het was koud. Hoofden werden diep in vestkragen teruggetrokken en mensen liepen in een druk tempo. Maar wat immer constant leek te blijven waren de bendes twintigers, die als clochards gekleed met grote, ruige honden, onbeschaamd halve liters bier drinkend bivakkeerden te midden van drukke winkelstraten. Hun doel of boodschap bleef me bijster. Wat we wel duidelijk werd, is dat ze in een stad leven waar weinig werk is voor ongeschoolden. Montpellier is een studentenstad met weinig of geen industrie. Naast wat werk voor de gemeente of schoonmaak zag ik hier weinig uitwegen uit de armoede. Bovendien maakten ze de stad nog killer dan ze al was door hun vijandige aanwezigheid.

donderdag 20 november 2008

Hoe meer zielen... hoe meer drank je nodig hebt!

Ik stond pas laat op de dag nadien. Ik belde Emmanuelle, nam afscheid van Chloé en ging op weg. Ik werd binnengelaten door Tomas, een ongeschoren, onverzorgde kerel van een jaar of dertig. Terwijl hij schuchter tegen me praatte, viel me op dat hij wat tanden mistte. Hij rookte een slap gerold sigaretje. Emmanuella verscheen naast hem. Ze groette me vriendelijk. Net als bij Tomas viel de grijzigheid van haar tanden op.

Het viel me onmiddellijk op dat ik weer in een rommelige flat was terecht gekomen. Slecht verzorgde mensen, rook, stof en veel rommel. Het was dan ook één van mijn voornaamste bekommernissen. Bij Chloé had ik de indruk dat er nog nooit gekuist was, en dat ze zelf niet wist hoe ze eraan zou moeten beginnen. De reusachtige vuilzak die in het midden van de keuken stond te stinken was zo bijvoorbeeld onmogelijk te vervoeren. Er werd duidelijk niet over nagedacht, en dat stoorde me: vuil plus ongeorganiseerd. Ik kon niet opruimen, enkel vuil verplaatsen – en die immense zak vol asbakken en kattenkakjes wou ik hoegenaamd niet proberen te verdelen in kleinere, verplaatsbare zakken: ik ben niet verzekerd tegen arbeidsongevallen…

De rommelige gang gaf uit in een even rommelige keuken. Daar trof ik Charline en Sara, twee rondkontige meisjes die in vol enthousiasme achter een computer een spelletje waren aan het spelen. Ik maakte wat kennis en speelde wat mee terwijl Emmanuella een douche nam. Alexandra kwam binnen. Er werd gesproken over een pizzeria. Ik zei ja.

De twee meisjes bleken vriendinnen van Emmanuella, twee verpleegsters uit Bordeaux (waar ook Emmanuella vandaan komt) die hier op vakantie kwamen in afwachting van hun proclamatie. Ze waren wat gek. Ze spraken snel en onverstaanbaar onderling, maar ze waren tegelijk geduldig en luisterbereid als ik praatte. Ik kreeg wat voedingsbodem in hun midden.

We speelden belote, een complex kaartenspel dat wat lijkt op manillen. Ik speelde gedwee mee. Alexandra ging ondertussen twee vriendinnen aan het station oppikken. Ik dronk enkele pastises en voelde me algauw licht in het hoofd. Ik had die dag niets geheten - op een half tasje cornflakes na, die ik ergens in een vergeten hoekje in een kast bij Chloé had gevonden. Het werd negen uur dat we naar de pizzeria gingen. En ik at. Ik nam een chèvre lardons, een pizza waar verscheidende geiten ongetwijfeld meerdere dagen voor moeten werken hebben. Fransen lusten wel veel kaas.

Terug op de flat maakte ik kennis met de twee jeugdvriendinnen van Alexandra die hier op bezoek kwamen. Ze waren van de Haute Savoy, ver van Montpellier. Laura en Florise, waren hun namen. Ze waren mooi. Ze fleurden het gezelschap wat op. We zouden met vieren in dezelfde kamer slapen. Wel met een tussenschot tussen de meisjes en ik. Ik sliep immers in een deel van Alexandra's kamer dat dienst deed als gemeenschappelijke leefkamer, of eerder een gang naar Alexandra's haar kamer. Maar zo betaalde ze minder huur. Compromissen brengen mensen vaak belachelijke oplossingen. (Iets doet me nu aan onze democratische principes denken. Maar het is naast de kwestie.) Ik kreeg in elk geval wel een matrasje op de grond: naast de gemeenschappelijke telefoon, in de gang, en van Alexandra gescheiden door niet meer dan wat riet, en ook met het voortreffelijke uitzicht op de wc-deur van de enige wc in het appartement die nu door zeven werd gedeeld.

De volgende ochtend werd ik uitgenodigd om Alexandra en haar twee vriendinnen te vergezellen naar de groentenmarkt. Daarna gingen we wat toerist gaan spelen en de stad verkennen. Ik verdeelde mijn aandacht zorgvuldig over de drie meisjes. We wandelden wat rond in de Jardin des Plantes, dronken iets op een terrasje, en gingen wat in winkels rondneuzen. Het was aangenaam.

’s Avonds, terug op de flat, speelden we een grootschalig toernooi belote tot etenstijd. We gingen weer in dezelfde pizzeria eten. Het is er dan ook lekker en goedkoop. Ik nam een tomates frais et basil deze keer: minder kaas, minder zwaar. Het was gezellig. En lekker. Recht tegenover me zaten de twee verpleegsters, en naast me zat Florise, echt wel een knap meisje. Na het eten werd het plan gesmeed om het toernooi verder te zetten en er werd wat bier ingeslagen.

In het appartementsgebouw bleek er echter een feestje aan de gang te zijn, een erasmusfeestje. We gingen een kijkje nemen en dronken er enkele pintjes. Laura en Alex begonnen algauw als gekken te dansen. Ze waren de enigen, en de meute keek raar op tegenover hun ontstuimig gedoe. We stonden in een groepje en begonnen stiekem wat mee te doen.

Maar de herhaaldelijk oproep om bellotte te spelen kreeg geleidelijk aan meer weerklank in de groep, en uiteindelijk gingen we naar beneden. De tafels werden opnieuw verdeeld en ik zat samen met de drie meisjes en Sara, de verpleegster. Laura wou niet meespelen en haalde er een laptop bij om muziek af te spelen (www.deezer.com). Alex liet zich uitbundig gaan en maakte een hels lawaai net naast mijn oor. Laura danste geknield aan tafel (er waren niet genoeg stoelen) en Sara schudde met haar hoofd op het ritme van de muziek. Florise, de toekomstige leerkracht, keek meegenietend toe. Ze lachte om haar vriendinnen. Alexandra stelde zich recht en danste extatisch. Ze tierde lachend: ‘C’est trop bien!’ En ze bewoog nog wat heftiger.

Laura overtuigde Florise en Alex om de pc op de stereo aan te gaan sluiten in de kamer. Ik liet ze even doen en ging later een kijkje nemen. Ze voerden een actje op. Salsa! Ik kreeg Alex toegeworpen en we dansten. We dansten en dansten, op alle soorten muziek, op allerlei belachelijke manieren. Het was grappig en leuk, zelfs hilarisch bij momenten. Sara dronk en rookte de hele tijd en bewoog steeds heftiger met haar hoofd. Sylvain kwam na enige tijd ook meedoen. Iedereen amuseerde zich op zijn of haar eigen maniertje. Na verloop van tijd bleef Laura bij de computer zitten om muziekjes te zoeken en werd er maar weinig meer gedanst. We gingen slapen. Ze vroegen me of ik de volgende dag meeging naar het strand. Ik vertelde dat ik een afspraakje had met enkele Zweedse meisjes. Ik zou de Laura en Florise niet meer zien de dag erop. We namen afscheid.

zaterdag 15 november 2008

Iets Australisch, en ook een battle of sexes

De volgende stad op mijn traject was Montpellier. Ik had er slechts één adres kunnen regelen via couchsurfing en ontving een recordaantal reacties die begonnen met ‘je suis désolé mais….’ Ik kwam terecht bij Chloé, een blonde Parisiènne die zich nog maar net bij CS (couchsurfing) had aangesloten. Chloé leefde samen met een vriendin, Samantha, die op haar kamer zat met een jongen – haar vriend, aan de geluiden te horen.

Er werden al snel enkele pintjes geopend en het werd gezellig. We aten een gratin van aubergines en dronken nog meer bier. Eén van de parisiens vertrok en twee vrienden van Chloé kwamen ons vergezellen, een Spanjaard en een Griek. Beiden spraken ze een soort Frans waar ik me goed bij voelde. Ik ging mee met hen een pint drinken in ‘l’Australien.’ Het werd leuk en ik ontmoette een leuk Zweeds meisje op het einde van de avond.

’s Morgens stonden verse chocoladebroodjes en croissants klaar. Ik at met smaak. De meisjes kwamen bij mij (in hun leefkamer) roken. Ze rookten veel, te veel naar mijn zin. Maar ik hield nederig mijn mond. Er zouden mij twee Australische couchsurfers komen vergezellen. Ik werkte wat op mijn pc met op de achtergrond mijn muziek. Later kwamen de Australiërs binnen. Hun accent was heerlijk. Ze overspoelden ons met woorden ‘sweeet!’, ‘excelent!’, of ‘that’s great!’ - Chloé verstond er zelf weinig van. Ze wou nochtans haar Engels oefenen, zei ze. Maar er was duidelijk nog veel werk.

Chloé vertrok naar de les en ik ging mee met Shannon en Marc, de Australiërs, voor een fietstochtje door de stad. Eén euro voor vier uur fietsen: goed plan. Het was grappig: ze waren duidelijk gewoon van links te rijden. Bovendien hadden ze van verkeersregels weinig kaas geheten. Ik volgde ze door de voetgangerszones, slalommend in de onvoorspelbare meute.

We kochten wat pintjes en gingen op een bankje zitten. Shannon vertelde een gekke annecdote dat hij met zijn auto met enkele jongens op het dak slingerde over een aardewegje aan zestig mijl per uur, dat er vervolgens een kangeroe voor de auto kwam lopen die stenen opwierp op zijn voorruit, maar dat hij het gelukkig overleefd had. Ik kreeg er de slappe lach van. Het was nochtans geen grap.

We gingen wat inkopen doen voor een avondmaal en we kochten wat bier. We bleven de hele nacht drinken en babbelen, en zingen en gitaar spelen (of in mijn geval: zacht meeneuriën of geamuzeerd glimlachen). Shannon bleek een singer/songwriter met een sterke stem.

Vroeg in de ochtend vertrokken de Australiërs. Ik bleef doorslapen. Later installeerde ik me weer met mijn pc en wat muziek in de zetel. De dag ging min of meer onopgemerkt voorbij. Het was snel avond. Chloé bleek in de stad te zitten bij iemand wiens naam Samantha aan de telefoon een ‘aaaahmmm’-geluid deed maken (iemand die ze trachtte te verleiden, zo bleek, met medeweten van Samantha).

Om 11u45 kreeg ik een onverwacht telefoontje van Chloé. Ze vroeg of ik zin had iets te gaan drinken. Uiteraard, was mijn antwoord, en ik nam mijn spullen en ging naar de Comedie. De twee jongens die de vorige dag ook op bezoek waren gekomen, stonden aan de fontein te wachten. We gingen naar een bar, een bar met luide disco-muziek. (Ik heb het niet zo voor disco. Er waren wel ontzettend veel mooie meisjes aanwezig: dat compenseerde.) We bestelden een fles wijn voor ons vieren. Chloé typte een sms: ik zag over haar schouder dat ze ‘bezig was met haar Arabier te versieren.’ Eén van de twee jongens was Fewsi en was duidelijk van Arabische origine. Hij was niettemin modern, welbespraakt en net gekleed, met de typische metrosexuele accenten die hier vaak voorkomen in Montpellier.

Chloé ging erg subtiel tewerk. Ik had hoegenaamd nog nooit een meisje een jongen weten verleiden door middel van een taktiek. Ik zag er dan ook weinig vordering in tot stand komen. Er was wel een zekere spanning. En ik zat er middenin. Het was vreemd. Ik leek in Fewsi's ogen langzamerhand van de status van concurrent tot die van weinig geïntegreerde immigrant gedegradeerd te worden. Mijn taalprobleem leek mijn mannelijkheid in het gedrang te brengen. Fewsi was het alfamannetje, ik werd het bètamannetje van de groep. Ik ben een slecht bètamannetje, maar ik overtuigde mijn eergevoel dat ik die taal wel snel zou leren.

donderdag 13 november 2008

Hum hum hum, on y danse, on y danse...

Mijn verblijf in Aix-en-Provence zat erop. De volgende ochtend vertrok ik na het middagmaal. Het plan was een lift naar Avignon te vinden. Ik liep richting de stadsgrenzen en schreef ‘Avignon’ op een briefje en stak dat uit naar de rijdende auto’s. Geen geluk. Geen geluk. Neen, weer geen geluk. Drie korte ritten en vier uur later werd ik afgezet aan een station, ongeveer halverwege. Een uur en tien euro later was ik in Avignon: de stad van de kapotte brug (4,5 euro en je raakt er niet eens mee aan de overkant).

Voor ik het wist stond ik voor de deur van Yannig. De deur werd geopend door een vrouw van eind de dertig die in een slecht Frans een vraag stelde waar het woord coachsurfing in voorkwam. Ik zei ja. Ze was één van de twee andere coachsurfers waar Yannig me aan telefoon al over sprak. Eenmaal bovengekomen bleek er ook een man aanwezig: “bonsjoer,” zei hij. Ik vroeg van waar hij was en hij antwoordde iets dat leek op het Frans voor ‘van Griekenland.’ Oei, dacht ik, en geen Engels… Snel bleek dat ze van Canada waren, van Vancouver - ze noemden zich Grieken die in Canada woonden. Ik schakelde over naar het Engels wat voor mij een verademing betekende.

Ik ondervroeg ze naar wat ze deden. Ze bleken al 11 maand van huis. Hun monden stroomden over van vreemde, maar geweldige verhalen. Ze hadden gefietst van Egypte naar Zuid-Afrika met een groep van ongeveer tachtig mensen. Na hun Afrika-avontuur namen ze met de fiets het vliegtuig en deden ze een toer in Europa. Daarna Tunesië, en nu waren ze voor de tweede dag in Frankrijk. Ze leken moe. De man zei dat Tunesië nog in zijn systeem zat. Het klonk wat ongemakkelijk. Hij was wat ziek, vervolledigde zijn vriendin.

We spraken verder over politiek, over de VS en de ‘Amerikanisering’ van de wereld, over Coca-Cola, over China, over toerisme, over resorts, over reizen, over mensen in het algemeen en specifiek, over onderwijssystemen, over systemen van gezondheidszorg enz. enz. Het was leuk om eens wat echt te babbelen. Ze onderhouden ook een blog met vele magnifieke foto's (klik hier) zo bleek.

De volgende dag kwam er nog wat gezelschap bij. Een tweede koppel couchsurfers zorgde ervoor dat we die avond met vijf couchsurfers bij Yannig zouden zitten. Ze waren ook Canadees, maar nu van Quebec, van een regio die even ver ligt van Vancouver als Moscou van Lissabon. Ze spraken Frans (of iets wat erop lijkt) maar hun Engels bleek al snel beter als het Frans van de andere twee Canadezen, en ook dan dat van mij. Ze waren beiden negentien (half zou oud als dat andere koppel).

We dronken wat biertjes en praatten. Het was gezellig. We aten. Vegetarisch, want de twee van Vancouver waren vegetariërs. We aten bloemkool en aardappelen met bechamelsaus. De kookkunsten van onze gastheer (een kok van opleiding) verrasten me minder dan verwacht. Na de maaltijd praatten we verder tot laat in de nacht. De man van het koppel van Vancouver toonde wat foto’s. Hij bleek een heel goede fotograaf. Ik kreeg wat de indruk dat er graten zaten in zijn retoriek van wilderniservaringen: hij leek eerder foto’s te willen maken van wilderniservaringen. We praatten lang door, hoewel ze ’s morgens vroeg uit bed moesten voor een trein naar Parijs.

Ik bleef ’s ochtends langs soezen met het geroffel en overleg van de twee van Quebec op de achtergrond. Tegen dat ik uit mijn bed kwam gingen ze even hun was gaan doen. Ik ontbeet, douchte en ruimde ook wat op. Toen ze terugkwamen stelde ik voor samen de stad te verkennen.

Het was prettig. We liepen langs de befaamde brug. Ik zag er een kopel op dansen. Te gierig om 4,50 euro te betalen om op een kapotte brug te staan, liepen we verder langs het Palais des Papes, en vervolgens de sjieke hoofdstraat op zoek naar wat te eten, en terug naar het paleis om op de pauselijke trappen onze broodjes van een halve euro op te eten.

Na onze bescheiden maaltijd gingen we terug naar het appartement. Het koppel nam afscheid en ging door. Ik bleef met Yannig achter op het appartement. Ik werkte wat aan mijn blogs en zocht naar slaapplaatsen op de website van CS (tijdrovende bezigheden). Ik praatte met Yannig over de ideale couchsurferservaring. Hij zei dat hij mijn manier goed vond, dat ik respect betuigde maar niet overdreef in het naleven van beleefdheidsvoorschriften. Gewoon direct familiaal zijn: dat is de sleutel voor een aangename couchsurfing. - Niet alleen voor couchsurfing, dacht ik bij mezelf.

zaterdag 8 november 2008

Aix-en-Provence - Ga je mee verdwalen? Ik weet de weg!

Na mijn verblijf in het gezellige bordeel van Matthieu kwam ik in een tegengestelde situatie terecht. Een kraaknette flat, maar met een asociale gastheer die niets deed dan zich zo dicht mogelijk bij de beleefdheidsvoorschriften houden. ‘Beleefdheid’ bleek iets anders als ‘vriendelijkheid’. Vriendelijk ben je als je je gedraagt als een vriend. Nu zijn sommige mensen nu eenmaal niet erg vertrouwd met een notie van vriendschap. Ludo had zijn profiel duidelijk conform met de andere profielen op couchsurfing.com gemaakt – ook op de plaats waar staat: ‘Vul hier je interesses in.’ Het is een beetje zoals afkijken op een toets en daarbij ook de naam overschrijven. Ik voelde me wel op mijn gemak. Ludo was heel genereus met eten en drinken en hij was wel een aardige persoonlijkheid. Maar de televisie bleef voortdurend aan en echt gezellig werd het nooit. Gesprekken liepen geregeld vast en de stiltes werkten slaapverwekkend.

De volgende dag nam Ludo me mee naar Marseille, zijn favoriete stad. Het was leuk om eens een uitstapje te doen. Marseille is wel ontzettend vuil en lelijk. Lage gebouwen, niet hoger dan enkele verdiepen, bestrijken de hele horizon. En waar men ook kijkt, steeds weer wordt het uitzicht verstoord door enkele hoge flats die als champignons uit de horizonlijn poppen. En er is ook overal afval en rondslingerende rommel te zien, en zwartgeblakerde gevels met graffititags op. Afschuwelijk. Ik kan niet begrijpen wat Ludo zo aantrekkelijk vindt aan deze stad. Imago heeft hier duidelijk andere betekenissen en ik ruik van veraf al de arrogantie stinken. De mensen op straat zijn grotendeels van Noord-Afrikaanse origine en ik zie weinig aantrekkelijke meisjes.

Mijn verblijf bij Ludo ging traag voorbij. Het afscheid beviel me als een opluchting. Voor het eerst drukte ik me impulsief gemoedelijk uit, en ik verdween van onder zijn hoede, terug in vrijheid.

Mathilde wachtte me op aan het stadhuis, op een mooi plein in het centrum. Het was donker en de straten waren zo goed als leeg in het centrum. De regen had de toeristen verjaagd. Alles was nat. De gladde geelbruine tegels glansden onder enkele hoge spots. In het midden van het plein stond een grote, sierlijke fontein, zoals op elk plein in Aix-en-Provence. Er zat een meisje op de boordsteen van de fontein. Ik wandelde naar haar toe, twijfelend of zij Mathilde was. Ik liep mezelf te overtuigen dat ze geen uitstraling zou hebben, dat die ene foto op CS een mooie foto was – ten opzichte van hoe ze er nu uit zou zien. Maar het viel goed mee. Ze was niet dik, niet klein, niet appelrond, niet overdreven timide. Ze was net gekleed, vrouwelijk. Én, ze liep naar me toe! Ok, zij was het.

De kennismaking verliep heel gemoedelijk. Ik voelde me bevrijd. Geen pijnlijke stiltes meer! We praatten en praatten. Ze stelde me voor Engels te spreken. Ik vertelde dat dat wel makkelijker gaat, maar dat ik hier ben om Frans te leren. Zo sprak ik nog louter Frans ter oefening – ik kon het me makkelijk maken als ik wou, maar ik deed het bewust niet. Ik voelde me erdoor gesterkt: ik kon steeds naar het Engels overschakelen. Ik hield het als een troef achter de hand.

We namen de bus naar het huisje waar ze woonde. Haar ouders woonden een tiental kilometer buiten de stad, zij woonde bij haar grootmoeder, twee kilometer buiten de stad. Ze had de hele bovenverdieping voor zich, waaronder twee vrije kamers. Ik kreeg zo een eigen kamertje, met een netjes gedekt bed met een dons met een dinosauriërmotief.

Mathilde’s grootmoeder wou onze maaltijd verzorgen. Ze wou. Maar Mathilde reageerde met een herhaaldelijk ‘t’inquète pas mamie, t’inquète pas. Je vais le faire mamie, t’inquète pas!’ Maar grootmoeders zorgen zouden maar verdwijnen zodra werkelijk alles op tafel zou staan wat ik zou kunnen lusten, zij het maar omdat ik het eventueel eens zou willen proeven. Maar de grootmoe liet zich niet zomaar wegsturen. Tegen ik aan de tafel kwam stond er een omelet klaar met allerlei groenten in, wat stukken droge worst, een bord met wat plakjes hesp, brood en fruit. Lekker en gezond! (Lees je dit, moeder?)

Na de maaltijd gingen we terug naar Aix. Te voet deze keer. Onze gesprekken verliepen aangenaam. We gingen akkoord dat het wel een gek moest zijn die al die nieuwe technische woorden naar het Frans vertaalde. Want ja, van computer tot en met usb-stick, alles wordt hier naar het Frans vertaald. ‘Ordinateur’: je komt er maar op! (Ik vraag me af of je moet studeren om woorden uit te vinden – misschien is dat wel iets voor mij?)

We stapten samen op haar vriendinnen af. Mathilde was aan het lachen met iets wat ik zei. De vriendinnen stonden met z’n vieren tezamen. Ik zag ze gapend oordelen. Hun ogen bliksemden afgunst. Ik deed Mathilde lachen: ik was op slag een begeerd goed. De strijd kon beginnen. Maar het waren vrouwen, die strijden niet, die giechelen, - en nog liefst om ter heimelijkst.

Ze waren met z’n drieën. Eén van de meisjes was Engels. Van Londen. De namen ben ik vergeten. We gingen op een terrasje zitten van een Irish Pub, O’Shannon (let erop dat je dit in het Frans uitspreekt, want ‘O’Shannon’ is iets anders). We praatten over de dialecten in Frankrijk, over reizen, over hoe koud het was.

De volgende ochtend werd ik gewekt door het geklop en geboor van de werken aan de badkamer. Ik bleef nog wat liggen maar het lawaai was luid, te luid. Ik ging naar beneden en Mathilde’s grootmoeder begroette me hoffelijk met het voorstel om een ontbijt klaar te zetten. Na de maaltijd ging ik wat lezen in mijn kamertje. Ik las niet veel. Na enkel uurtjes was mijn eten verteerd en ging ik een toertje lopen. De zonnestralen hadden zich een weg door de wolken gebaand en ik volgde een pad langs de plek waar Cézanne de Sainte-Victoire schilderde, de hoogste berg van de Provence. Het tochtje deed me goed. De zon, de rust en kalmte die in deze buitenwijken heerste, ik vond een soort van evenwicht terug in wat ik deed. Ik liep langs een gated community, een park van dikke villa’s met hoge hekkens en dreigende bordjes ‘videobewaking.’ Ik liep ook even uit en in Aix-en-Provence en zag dat er onder het gemeentebord een waarschuwingsbord hing waarop te lezen was dat er in heel Aix-en-Provence videobewaking was. Aix-en-Provence is een duidelijk een andere wereld dan Marseille – hier spottend ‘de eerste Arabische stad in de Paris-Dakar’ genoemd.

Ik douchte en oma maakte mij een middagmaal klaar. Ik wandelde naar het centrum om de stad wat verder te verkennen. Ik ontdekte de kathedraal – hoewel ik me had voorgenomen dit soort zaken voor de echte toeristen te laten. Een vrouw sprak me aan met allerlei vreemde vragen. Ze bleek een gids te zijn. Elke dag gaf ze een rondleiding in het klooster die aan de kathedraal verbonden was. Ze verleidde me om toch even mee te gaan luisteren. Ze bracht een interessant verhaal, en ze bracht het met humor. Misschien zal ik het op den duur toch moeten gaan geloven – kerken zijn belangrijke stukken cultuurerfgoed.

Langzaam trok de hemel dicht en niet snel nadat ik de kathedraal verliet begon het te regenen. Ik dronk een koffie op een terrasje en las wat in Nietzsche. Dit zou voortaan mijn strategie worden om tijd te vullen: een verwarmd terras in het midden van de stad; veel langslopend volk om te begluren; een goed boek; en voor mij de goedkoopste consumptie op de kaart alsjeblief: zo’n koffie van 1,60 euro. Nietzsche zegt dat er een nieuwe vorm van architectuur nodig is, een soort van bouwwerk geschikt voor de contemplatieve arbeid, maar dan zonder een associatie met een religieus dogmatisme. Het gaat hem volgens mij niet echt om architectuur alleen. – Het begon ondertussen harder te regenen. Ik dronk nog een koffie en las wat verder. Ik bekeek de mensen die op de vlucht waren voor de regendruppels. Mathilde zou pas om negen uur klaar zijn met alles. Ik las wat in Jack Kerouac’s On the road (en wist dat ik het beter kon: anti-intellectualisme is een onnozel verzet).

Met Mathilde ging ik later mee naar het kot van één van de meisjes van de vorige avond. Ik kocht onderweg een Steak Chèvre en we keken een film – in het Engels, om hun Engels te oefenen. Mij kwam dat wel goed uit. Want een Amerikaanse film in het Frans bekijken, lijkt me echt maar niks.

De volgende dag ontbijtte ik weer bij de oma. Ik las ook weer wat. Ik deed het traag aan want het regende. Tegen de middag brak de zon door. Het was koud maar aangenaam. Ik nam afscheid van Mathilde’s grootmoeder en ging wat in de stad gaan wandelen op zoek naar een cadeau voor mijn nieuwe gastvrouwen. Ik had via email toffe contacten gehad met Camille en had hoge verwachtingen. Uit haar profiel had ik kunnen opmaken dat ze samenleefde met drie vriendinnen in een flat. Ik wou iets kopen voor hen, maar het bleek moeilijk. (Een fles Leffe koop je niet voor een groepje vrouwen.) Ik vond een boekenwinkel, maar ik ging uiteindelijk buiten met een boek van Derrida voor mezelf. Geen cadeau voor de meisjes. Ach ja. Ik ging naar de kathedraal, waar ik met Camille had afgesproken.

“Ben jij van couchsurfing?” vroeg iemand me plots. Het meisje dat me aansprak was niet Camille. Het was een vriendin, Emma. Het was wat vreemd. Camille had nog les, zo bleek. Emma was een huisgenote. Onze kennismaking verliep vlot. Ze was heel ontspannen en ze had iets ontvankelijks, iets verwelkomends. Ze had iets authentiek vriendelijks over haar.

In de flat maakte ik kennis met de andere meisjes. Mijn gastvrouwen waren vier heel verschillende typen, met vier heel verschillende karakters. Het meisje dat me had uitgenodigd, Camille, was evenwel de vreemdste van de drie. Ik had heel leuke interacties met haar via mail gehad, maar ons eerste contact liep heel raar. Ik was in de keuken met een driedubbele kennismaking bezig toen ze binnenkwam. Ze sprak niet eerst mij aan, maar wel de meisjes. Mij sprak ze aan met iets in de zin van ‘ah, je bent er.’ Ze zoende me vlug, en kletste in volle vaart verder tegen haar vriendinnen. Het leek de enige van de vier te zijn die niet geïnteresseerd was, en bovendien ook de enige die ook niet op z’n minst zo beleefd was te doen alsof ze geïnteresseerd was. Ik had al afgedaan voor ik me voorstelde.

Emma was duidelijk de gekste van de vier. Ze wou nog iets gaan drinken en vroeg me mee. Een pub, een wijnbar later. Daarna gingen we terug naar de flat. Het was een leuke avond geweest. Ik leerde verschillende vriendelijke, en interessante mensen kennen.

Ik werd gewekt door een druk gebabbel in de keuken. Ik kon niet echt uitmaken wie wie was. Ik bleef nog een tijdje liggen. Het was er koud. Ik had mijn thermisch ondergoed en een paar kousen aangedaan maar toch bleef het koud. Het werd vlug middag. Drie vriendinnen kwamen mee-eten.

De sfeer was geweldig aan tafel. Ik luisterde aandachtig mee, al verstond ik er weinig van. De gesprekken gingen over leuke onderwerpen en er werd met humor gesproken. Camille bracht zo de theorie naar voren dat alle mooie mannen vrijgezellen zijn, en iedereen zocht mee naar voorbeelden. Eén voor één gaven ze toe aan Camilles stelling. Ik kende niemand van de ‘voorbeelden.’ (En ik dacht er al helemaal niet aan mezelf erbij te betrekken.) Ze vroegen mij of ‘wij’ ook zo’n theorieën hebben. Ik zei van wel, maar ik kon geen voorbeelden verzinnen.

Tot slot vroeg ze me of ik vrijgezel was. Ze had haar theorie nog niet op mij getest. “Ah oui,” was mijn antwoord (het leek me voor de hand liggend: ik ben dan ook voor een lange tijd van huis). De meisjes braken in een ongemakkelijke lach uit, alsof ze wachtten op een vinnige reactie om die conclusie uit de weg te gaan. Maar die bleef uit. Dus ja, de conclusie is: ja, ik ben knap! (En bescheiden ook trouwens, maar daar hebben we het nu niet over.)

Na de maaltijd verdween de meerderheid van tafel. Ze hadden les. Ze aten snel de tiramisu die één van de meisjes als dessert mee had en vertrokken. De rest bleef voor koffie. Ik dronk een gewone koffie, de rest een Turkse. Ik voelde me in goed gezelschap. Na de koffie werd de toekomst afgelezen uit de kopjes. Emma wist met veel humor de groep te entertainen met haar voorspellingen.

Eén voor één droop iedereen af naar de les. Ik bleef alleen achter met mijn pc. Het was wat bewolkt, koud, en ik had zin om eens een dagje rustig binnen te blijven.

De avond werd snel laat. Ik sliep dan ook lang uit de volgende dag. Ik douchte, ontbeet en trok vervolgens de stad in. Ik zou me tot acht uur moeten bezighouden. Ik liep wat rond, las wat Derrida in een parkje (Park Jordan), dronk een espresso op een terrasje en las nog wat verder. Ik ging weer op wandel.

Ik leek geleidelijk aan wat mijn identiteit te verliezen in het stedelijke gekrioel. Ik genoot soms van de kijkende blikken en nam ze liefdevol in me op, maar ik werd me soms ook plots bewust van mijn afwezige blik, waarop ik me plots wat genegeerd voelde. Mijn gebrek aan doel vertaalde zich in een gevoel van verlorenheid, van onbestendigheid, van vluchtigheid, van vlucht

De feedback in de stad is een kwestie van oogopslagen: Hoe kijkt men terug? Hoe beantwoordt men mijn blikken? Ik werd soms de hemel in geprezen, ik werd soms als een donkere schim langs gelaten. Mijn ‘vlucht’ kreeg trekken van een vlucht van mijn spiegelbeeld, een vlucht van mijn zelfbeeld. Ik zag mezelf niet meer aanvaard, ik zag mezelf niet meer erkend in de blikken van anderen. Het is een kwestie van oogopslagen. Ik verdwijn in een oogopslag, ik kom terug in een volgende oogopslag. Een echt zwerverbestaan zou ik mentaal nooit aankunnen.

Ik ging op een ander terrasje zitten en werd onvriendelijk verzocht ergens anders te gaan zitten. Ik ging dan maar weer op een ander terrasje zitten. Ik had ondertussen wel wat teveel koffie op. Mijn gevoel van onbestendigheid kwam in vlagen terug. Een teveel aan cafeïne heeft een vervelende werking. Ik dronk een cola (uit gebrek aan inspiratie in het aflezen van de kaart) en tokkelde wat neer op mijn laptop. Ik luisterde ondertussen naar een dronken straatmuzikant. Na elk liedje applaudisseerde hij zichzelf en riep hij zijn publiek met een vals Amerikaans accent toe: “I love you, Salt Lake City Beach!” Ik schreef ondertussen wat mijmeringen neer:

De nacht hangt over Aix. Lichten trekken de aandacht op kleurrijke etalages, kaarsjes fonkelen op de terrastafeltjes. Onder de platanen strekt zich een dak van parasols uit die de tafeltjes van vallende bladeren beschermen. Nu en dan klinkt een bulderlach door de Franstalig rumoer: duidelijk toerist, duidelijk Amerikaans toerist.

Voorbijgangers verspreiden zich in compacte stroompjes over het plein, samengehouden door een psychologie van een stad van smalle steegjes. Het is vreemd hoe ze samenblijven, en niet uitzwermen over het oppervlak. De schaarse open plekken zuigen in smalle stroompjes de gezelligheid van stad op.

Wow! Uit een hoek komt een trotse diva aangestampt. Flitsende ogen heen en weer; lange knipperende wimpers; haar wuivend op en neer: een kort rokje, een kort stukje glanzende nylonkousen, lederen knielaarzen die eindigen in een scherpe hak. Tik-tak, tik-tak. Ze geniet van elke blik. Ze geniet, maar niet omdat ze het ziet. Ze wéét dat ik kijk. Dat is genoeg. Haar schoonheid is er één die van studie geniet. Het is een schoonheid die bedoeld is bestudeerd te worden. Een model, zoals dat heet. Verhoudingen werden aan eindeloze reeksen van criteria voor het schone evenwicht onderworpen. Maar mijn blik is een blik van fascinatie, geen blik van magnetische aantrekking. Haar schoonheid heeft iets om mee naar buiten te komen, iets om aan je vrienden te tonen. Niet iets om mee naar binnen te gaan, niet iets om binnen te doen.

Tegen acht uur ging ik terug naar het appartement. Ik werd, zoals gewoonlijk ondertussen, vrolijk ontvangen door Justine en een vriendin van haar, een meisje die studeert in Lille. Samen met Elise, het gekrulde meisje met de eeuwig lachende oogjes, en een vriend. Mijn laatste avond bij de meisjes verliep ontspannen en aangenaam.

Foto's op: http://picasaweb.google.com/YourHighnessJohannes/2112008AixEnProvenceLudo#