woensdag 21 januari 2009

In 2009 stop ik met couchsurfen

Lisa, Violette en Gaëlle waren mijn eerste gastvrouwen van 2009, en ze zouden tevens de eerste gastvrouwen worden die ik niet via een site gecontacteerd had. Ik vond dit hoe dan ook een menselijkere manier. Ik moest niet op zo'n vage profielfotootjes vertrouwen. Dit wou ik wel meer doen.

De woonkamer kwam me vertrouwd voor. Ze hadden alles opgekuist. Er was geen spoor meer te bekennen van wat het feestje hier had aangericht. Ik zette mijn bagage in een hoek en ging in de zetel zitten. Enkel Lisa en Gaëlle waren er. Lisa klonk wat verkouden. Het was apero-tijd. Ik haalde mijn fles whisky boven en stalde ook weer het kadertje uit, dat ik ondertussen al meesleurde sinds het kerstfeestje bij Jérôme en Fabrice in Bordeaux. Het was een kadertje met een foto van Barack Obama in, valselijk gesigneerd met: “in CS we can! Barack Obama, xxx.” Lisa nam het verwonderd vast en vroeg hoe ik daaraan kwam. Ik antwoordde dat ik hem was tegengekomen op een meeting en dat hij mij kwam vragen of ik een gesigneerde foto van hem wilde. Ik zei dat ik antwoordde dat ik niet wist wat ik daarmee zou moeten aanvangen, maar dat hij het toch deed. En ik voegde eraan toe dat, sinds Obama nu president is, ik het wel cool ben beginnen vinden. Lisa hield haar mond wijd opengesperd. ‘Ja, het is wel cool,’ voegde ze er uiteindelijk instemmend aan toe. Ze vroeg vervolgens waar ik hem was tegengekomen. Voor de gelegenheid zei ik: ‘New York: op een grote meeting vol coole mensen van over gans de wereld…’ En dan raakte mijn inspiratie wat en dan zei ik maar dat het allemaal niet waar was. Ze stak het op de whisky die ik haar had ingeschonken, en op haar verkoudheid. Maar ik gaf ze pas gelijk toen ze zei dat ze wel wat naïef was.

Ik liet haar mijn welwillendheid testen en maakte hetzelfde verhaal wijs aan een vriendin van Gaëlle, Caroline, die wat later toekwam. Die was er even snel mee weg, al gaven de andere me minder tijd om het verhaal geleidelijk aan minder geloofwaardig te maken. Ik wou wel wat grenzen opzoeken.

Lisa, Gaëlle, Gaëlle haar vriendin en ik aten samen een lichte maaltijd en praatten. We gingen vroeg slapen.

De volgende dag hield ik het rustig en bleef ik lang in de zetel zitten, schrijvend, organiserend. Gaëlle overtuigde om mee te gaan naar een winkel in het centrum. We zouden erna nog een winkel aandoen en iets gaan drinken met Violette. Zo deden we ook. Ik kocht in de Decatlon handschoenen van 5 euro, gefabriceerd in China, geïmporteerd in Brasilië, om vervolgens verkocht te worden in Frankrijk. En dat allemaal voor 5 euro!

Het pintje in het café deed me goed. We praatten ontspannen. Erna gingen we terug naar het appartement. Lisa was nog meer verkouden als de dag ervoor en was wat slecht gezind. We aten samen en de meisjes kletsten sneller dan ik kon volgen. Lisa trachtte haar taal wat aan te passen zodat ik kon volgen, maar dat maakte de discussies nog steeds niet interessanter. Gaëlle trok de conversatie wat naar haar toe, naar de mensen die zij kenden, naar wat ze ging doen, en wat ze wou doen. Violette was uiteindelijk de enige die al dat geklets te baas kon, en er tegelijk bovenuit nog een interesse kon opbrengen, een oprechte interesse die duidelijk steunde op een gemeenschappelijke interesse voor reizen en voor andere mensen dan de gewoonlijke en de meest voor de hand liggende entourage. Lisa was ook geïnteresseerd, maar ze was gewoon te ziek, denk ik. Ik twijfelde waarom ze mij had uitgenodigd.

De volgende dag stippelde ik een traject uit van Genève, langs Annecy, Chambèry naar Albertville, en reserveerde ik enkele couches. Ik kreeg een antwoord van een Duitser die een jaar in de VS had gestudeerd en nu in Genève studeerde. Hij vertelde dat hij net verhuist was, waardoor zijn flat grotendeels leeg was. Ik stuurde terug dat verwarming, warm water, en een matras voldoende waren. Hij antwoordde positief maar zei dat hij er waarschijnlijk zelf niet zal zijn, maar dat zijn coloc zich daarentegen met plezier over mij zou ontvermen. Op zijn profiel stond hij in een koerspakje naast zijn koersfiets. Ik vroeg me af wat voor iemand hij zou zijn. Ik gokte op een saaie piet, een ingenieur misschien. Maar ik kreeg geen andere positieve antwoorden. Ik sprak ook nog af met Eric, om voor een derde keer enkele dagen bij hem te komen logeren. Van Eric zou ik dan in de loop van de week naar Genève vertrekken.

De volgende dag ging ik rond drie uur mee met Lisa naar buiten – zodat ze de deur achter ons kon sluiten. Eric was evenwel pas vrij om 20 uur 30 ’s avonds. Ik zou een plaatsje zoeken om wat te lezen, en ik vertrok met mijn valies achter me aanrollend. In het centrum maakte ik op een lange wandeling en om half negen spraken we uiteindelijk af in het centrum en met Yann, Caroline (de Quebecse) en Yannick gingen we een kebab eten en een pint drinken. Eric en Yann vertelden wat over hun reis in Engeland. Ze hadden al couchsurfend Bristol, Bath, Manchester en Birminham gedaan in één week. Ze hadden ontzettend veel gedaan en gezien voor geen geld. Amper 10 euro voor de vlucht en wat zakgeld voor de Britse pubs.

De volgende dag had ik een dag voor mezelf. Niemand die me op de vingers keek: dat was lang geleden. Ik ging in de namiddag een wandeling maken en kocht wat ingrediënten om ’s avonds iets voor ons beiden klaar te maken. Eric kwam tegen zeven uur van het werk en ik maakte een bolognaise. We aten en dronken een lekkere wijn en we praatten nog wat.

De volgende dag verliep gelijkaardig. Eric had me aangeraden om eens naar het centrum naar Villeurbanne te wandelen en zo deed ik ook. Villeurbanne was altijd al zeer socialistisch geweest en de hoofdstraat en het stadhuis getuigden daarvan: een architectuur die je op een kolonie op de maan zou verwachten, of toch minstens zover als moskou. De hoofdstraat is een lange laan met grote platanen, met grijze gevels die de één om de ander wat uitspringen – waardoor die typische Lyonaise saaie vlakke gevels enerzijds wel worden doorbroken, maar elk gebouw was niettemin identiek in al diens monotone grijsheid. Maar als je verder kijkt dan de architectuur merk je wel wat leuke dingen op. Over de hele staat zit er in de gelijkvloersverdieping een winkel, heel kleurrijk, en waardoor de straat een ongewone combinatie van sferen van residentiële straat en winkelstraat. De combinatie hoogbouw, de winkels, de platanen en de brede voetpaden geven een heel eigenaardig gevoel, een gevoel dat niet onaantrekkelijk is. Het is alsof iedereen door dezelfde machten wordt geïntimideerd. Op het einde van de straat staan zo ook twee hoge torens, waarvan het me raadselachtig blijft waarvoor ze dienen – tenzij symbolisatie van macht. Ook het stadshuis heeft overigens een grote toren. Even raadselachtig waarvoor die dient.

Heel Villeurbanne staat vol met blokkerige appartementsgebouwen. De nieuwere wijken zijn te herkennen aan de parking die onder het gebouw ligt, en de net aangelegde gemeenschappelijke tuin errond. De oudere blokken hebben meestal een grote betonnen parking ervoor liggen. Maar ze hebben allen gemeen dat ze erg onaantrekkelijk zijn en ik kon het me moeilijk voorstellen hoe het zou zijn om erin te wonen. Ik merkte ernaast wel op dat meisjes hier minder onberoerd blijven voor mijn blik en minder afstandelijk kijken, en dat er heel wat meer meisjes make-up en sexy kleding dragen. Villeurbanne is in zekere zin het tegendeel van Lyon. Het is socialistisch in plaats van bourgeois, maar het valt op dat Lyon nog altijd de stad is, en Villeurbanne (ook al is het naar inwoners gerekend de 27ste grootste stad van Frankrijk) maar een stadswijk.

’s Avonds ging ik met Eric een tandori eten, een soort durum maar met gekruidde kip in. Heel lekker en voor weinig geld. Erna gingen we een pint drinken in een bruin café waar een fanfare in de kelder een repetie hield en enkele zatte clochards iedereen lastig vielen. Eric vertelde dat hij hield van zo’n bars. Geen overbodige pretenties.

De volgende dag schreef ik wat (dit wat hierboven te lezen is, voor alle duidelijkheid) en Eric kwam terug van zijn werk toen ik mijn laatste regels typte. Langzaam kwam ik uit mijn narcotische concentratie en we overlegden wat we wouden doen. Voor mij was het mijn laatste avond, en ik wou wel iets sociaals doen. Er was een vrij podium, vernam Eric van Yann. Yann zou samen met Caroline naar een vrij podium gaan. Het bleek het evenement te zijn waar Jérémie en de meisjes mij van gesproken hadden, met als thema het dubbelzinnige “à poile” (‘naakt’ en ‘in lichaamshaar’).

Yann stond alweer op rollerblades. Hij had wel iets van een rollerbarbie – of rollerken – met zijn legerbroek en lederen jas. Een hippe jongen, die Yann. Maar ik vond het maar vreemd om met rollerblades aan op café te gaan. De weg bestond overigens grotendeels uit stijl opwaartse hellingen en trappen.

Het zaaltje was in oud Lyon, op de flank van de heuvel. We kwamen binnen in bar, met links een restaurant. Achteraan was het zaaltje. We namen een pint en ging ons in enkele zetels zetten. Caroline kwam met Jérémie en Allan en Jean. Later kwam ook Lisa binnen. Ze had nauwelijks oog voor mij. Ze leek erg te lijden onder haar verkoudheid. Ze leek er bijna tegen haar zin te zitten.

De voorstelling was amateuristisch maar heel entertainend. De zaal zat vol en het applaus bewees telkens een wild en ontvankelijk enthousiasme van het publiek. De sfeer was leuk. Er werden Franse chansons gezongen, gedichten voorgedragen (één van Jules Verne over ‘le poile de mon cul’), poëtische toneeltjes gespeeld. Het was erg Frans allemaal. Heel anders dan gewoonlijk – voor een Belg als ik.

Tegen middennacht waren we terug op de flat. Ik nam afscheid van Eric, definitiever dan ooit. Hij zei dat ik altijd welkom ben als ik nog eens in de omgeving ben. En dat zal ik onthouden – al weet ik zeker dat dat niet voor direct is.

De drietalige jongeman in het koerspakje wachtte me op in Genève. Ik belde hem op in het Engels om definitief af te spreken en ik ging op weg.

maandag 19 januari 2009

Een leuke bende: oudejaarsavond

Oudejaar beloofde een leuke avond te worden. We werden binnengelaten door een verzorgde brunette die zich voorstelde als Amandine. Het was de eerste van een hele reeks meisjes. Ik had reeds vernomen dat er drie meisjes woonden, maar ik zag er vijf. We groetten en gingen zitten.

Amandine was niet mis. Ik vroeg me af haar ogen daar niet een ‘hmm’ gaven bij het opendoen van de deur, als een soort van esthetische appreciatie. Ik kon haar anders wel esthetisch appreciëren. Mooi lichaam, mooi snoetje. Er zat wel iets niet-Europees in, maar ik kon het niet plaatsen: ze was Frans gekleed, ze sprak accentloos, en in de omgang met anderen was ze helemaal niet meer of minder dan Frans.

De flat bleek door drie meisjes te worden gedeeld. Lisa trok het meest naar ons toe. Ze speelde elke vrijdag squash met Jérémie en ze kende Jérémie en Allan al lang. Ze was aantrekkelijk. Misschien wel het aantrekkelijkst van al. Verder was er Gaëlle, een kleine blondine die veel praatte, maar niet met de mensen die ik al kende, en Violette, een grote brunette de moed had om uit het raam te hangen om in de vrieskou te roken. Ze was blijkbaar de enige die rookte.

Een ander meisje was ook niet onaantrekkelijk. Alleen kon ik er niet iets aantrekkelijk op aanmerken. Ze was groot en had een mooie bos krullen, maar haar ogen zeiden me weinig.

Het volk stroomde langzaam binnen. Ik groette ze. Ik zei mijn naam, zij de hunne, waarop ik die terstond weer vergat en we aten wat hapjes en dronken wijn en Leffes en Grimbergens. Iedereen had er zichtbaar zin in. Er kwam nog een koppel binnen. De leefkamer werd goed gevuld. We waren nu met vijftien en er werd wild heen en weer getetterd. De meisjes brachten ondertussen alles in gereedheid om te eten. Twee raclette-toestellen werden geïnstalleerd op de salontafeltjes en er werden schalen met kaas, charcuterie en gekookte aardappelen geserveerd. Iedereen ging op de grond rond de tafeltjes zitten. De toestelletjes werden ingeschakeld en het smelten kon beginnen.

Het was lekker, en vooral erg Frans. Ik sneed een aardappel in twee en liet er de smeuïge gesmolten kaas over glijden. Het was ontzettend vettig. Maar lekker! Ik deed het opnieuw en opnieuw, totdat ik mijn maag de eerste tekenen van verzadiging voelde geven. Daarna at ik er nog twee en dan liet ik me achterover zakken in de zetel. Eén voor één viel men uit de race om zo snel mogelijk nog een kaasje te smelten. De gesmolten schoteltjes kaas bleven staan en het enthousiasme zwakte af. We dronken een schuimwijn bij wijze van degustatie.

Het meisje dat in het begin de deur voor me opendeed, Amandine, leek iets te hebben met dat andere meisje, die ene met haar krullen waarvan ik haar naam niet kende. Ze knuffelden, ze leken wel te kussen. En ja, ik zag het, ze kusten. Geleidelijk aan kwam ik tot de toegeving dat ze een lesbische relatie had. Niettemin was ik ervan overtuigd dat zij wel iets voor mij zou zijn, en dat ze dus op z’n minst biseksueel zou zijn in haar seksuele oriëntatie.

Een jongen vroeg me wat ik eigenlijk deed. Ik vertelde hem het sensationeel verhaal dat ik een avonturentocht deed in Europa, helemaal alleen, van persoon naar persoon, en steeds heel intiem, bij hen thuis, een stukje meelevend met hun leven. Ik overtuigde mezelf eens temeer van missie en ik voelde me erdoor gesterkt in mijn aanloop naar de roes. En glimlachend nam ik nog een grote slok van mijn schuimwijn.

Opruiende Franse chansons werden uit volle borst meegezongen, en de muziek verdronk in een wild gejoel. Het volume werd opgevoerd en men zong eens te meer mee over hoe onze (de Franse) samenleving was verziekt geraakt. En er werd gedronken.

Er werd gedronken, gepraat en gezongen. We aten fruitsla en chocoladecake en dronken nog wat meer. We verdeelden cadeautjes en ik kreeg een stuk hout dat op een steen leek. (Ik gaf een “Bon pour une bière Belge avec un Belge,” en was dus niet zo heel erg ontgoocheld.)

Het nieuwe jaar werd aangekondigd en iedereen haalde een uurwerk of gsm boven. Sommige horloges waren sneller dan anderen en elkeen om zijn beurt kondigde het nieuwe jaar aan. Maar met het ontpoppen van de champagne werd het nieuwe jaar pas echt aangevangen. “Bonne année!!” En twee kussen voor iedereen.

Het volume van de muziek werd weer opgedreven. Ik keek toe en lachte en danste mee telkens er een ritme en melodie, tussen het schreeuwerig gezang door, te horen was.

Ik praatte en kletste wat met iedereen. Ik praatte over mijn plannen om naar Parijs te gaan met de Parisiennes Manon en Amandine, en ik vroeg hun nummer om daar eventueel een rendez-vous te regelen. En ik vroeg Lisa of ik niet bij hun mocht komen couchsurfen in het weekend. En ja, ik slaagde in mijn opzet, tot drie maal toe.

De avond begon op zijn einde te lopen en we besloten nog even te wachten tot op de eerste metro. We dronken nog wat. ‘Nog eentje om het af te leren,’ maar dan in het Frans. Uiteindelijk waren we op het appartement rond 7 uur.

Ik werd groggy wakker. Het was 10 uur en de twee waren al druk in de weer. Jérémie was hees. Hij was om een brood geweest en ik haalde wat appelsiensap uit de keuken en ontbeet. Het was nog altijd koud in het appartement. Ik douchte en ik installeerde me met mijn laptop op mijn schoot. Ik keek naar de Belgische film, “C’est arrivé pres de chez vous.” ’s Avonds trok ik me weer terug met mijn pc en koptelefoon om de film van Sean Penn, ‘Into the Wild’ voor een tweede maal te bekijken. Het is toch een domme jongen, zo in Alaska gaan alleen zijn en dan sterven: je moet er maar opkomen. En allemaal voor metafysisch troebele notie van waarachtigheid en oprechtheid. Domme jongen!

Ik was blij de volgende ochtend niet op een onmogelijk uur gewekt te worden. Ze hadden me verteld over hun gewoonte om om 8 uur te beginnen werken elke dag. Maar het werd weer 10 uur, en ik had de indruk dat ik me herwonnen had.

Ik sprak via sms af met Lisa, de vriendin van Jérémie die ik had weten te overtuigen om me enkele dagen op hun zetelbed te laten slapen. Het was vrijdag, en Jérémie maakte zich klaar voor een weekend in Lille (“et ne demande pas quel île!”). Allan had ook verplichtingen voor het weekend, en derhalve zat er wel enige druk op dat Lisa mij kon binnennemen. Ik moest ten laatste om 16 uur buiten. En Lisa’s gsm stond af tot rond de middag. Maar dan belde ze mij dat het geen probleem was. Gerustgesteld.

Ik neusde wat rond in de boeken van Jérémie en Allan over het vormgeven en schilderen van miniaturen. Ze hadden een enorme bibliotheek, vol met fotoboeken en boeken met andere artistieke schepsels. Ik zocht naar alles met betrekking tot de geschiedenis van de mystiek, of, leuker gezegd, de geschiedenis van de fantasie. Ik voelde de aantrekking groeien naargelang ik meer dingen vond. Ik schreef enkele titels neer voor later, als ik tijd heb om echt veel te lezen.

Ik ging nog eens langs bij Caroline op weg naar Lisa en haar twee colocatrices. Caroline was aan het praten met een meisje dat blijkbaar ook tijdelijk inwoonde in een kamer en onderhuurde. Ze was een spraakwaterval, en ze sprak me over haar zwervend bestaan, over hoe ze van vriendin naar vriendin ging voor logement, en over haar jaren van werkloosheid. Ze was duidelijk gewoon om in socialistische milieus rond de hangen en ze spaarde geen kritiek. Het systeem werkte overbeschermend, was haar stelling. Ze had het daarbij vooral over haar ouders, maar ook in het algemeen over de oudere generatie die voor ons, de jongere generatie wilde zorgen. Het probleem dat ze schetste was dat we (ze) niet voldoende werden losgelaten, dat het haar niet werd toegelaten om eens op haar bek te gaan, dat het voortdurend werd afgelaten iets zelf te beginnen, en iets creatiefs en origineels met haar leven te doen. En ze ging maar voort, van de hardste feiten over enkele persoonlijke verwijten aan het adres van haar ouders, tot een stelling die van niks dan van een luie vooringenomenheid getuigden. Uiteindelijk liet ze een pauze, en ik profiteerde ervan: Ja, eigenlijk wilt de wereld jou niet, ja! Eigenlijk knoop je jezelf maar beter op! En ze knoopte zich op en ik nam de metro naar Lisa, Gaëlle en Violette.

zaterdag 17 januari 2009

Einde van het jaar

Zoals vaak na een verhuis voelde ik me wat ontworteld. Maar dit maal leek het allemaal te gemakkelijk te gaan. Ik leek uit het oog te verliezen wat ik wou, alsof ik me hier in één of andere middelmatigheid zou vestigen, alsof ik me verloor in compromissen, ik voelde me verscheurd tussen mijn momentane wensen en de tijdelijke uitdrukkingen die ik eraan gaf. Ik geloofde nu eens dit en dan weer dat. Wat was ik nu weer aan het doen? Twee maand en een half, en die dermate eenvoudige vraag leek nooit zo moeilijk te beantwoorden geweest. Ik werd niettemin warm verwelkomd door Caroline en het was er rustig in het appartement. Ik schreef wat. Want ik had heel wat dagen in te halen en heel wat blogs af te werken.

’s Avond zou er een uitwisseling van boeken gebeuren. Het werd weer een soireetje. Er zou rijkelijk gekookt en gegeten worden en erna zouden we boeken uitwisselen. De instructies waren: iedereen koopt het beste boek dat hij of zij ooit gelezen heeft; en die boeken worden dan willekeurig uitgedeeld. Caroline en ik gingen naar een tweedehands boekenwinkel. Ik kocht (voor de vijfde maal ondertussen) Zen en de Kunst van het Motoronderhoud – weliswaar in Franse vertaling.

De maaltijd bleek heel feestelijk. Het was lang geleden dat ik vis gegeten had. We aten en dronken, en na de maaltijd haalde ik een fles whisky boven die ik had gekocht voor een kleine degustatie. Ik praatte over heel zwaarwichtige zaken met Cédéric. Hij vroeg zich zo bijvoorbeeld af of het mogelijk was om niet te verleiden, om zich te onttrekken aan die sociale draaimolen van interacties die altijd weer in het verlengde lijkt te liggen van een oppervlakkige hang naar affectie. Ik zei dat iedereen geliefd wil zijn door iedereen, en dus iedereen enigermate verleidt. Niet verleiden betekent uiteindelijk niet bestaan, of toch op z’n minst: niet bestaan voor de anderen. Het leek tegen enkele van zijn fundamentele levensprincipes in te druisen, ook al wist hij niet meteen waarin hij me kon tegenspreken.

De volgende dag wou ik schrijven. Ik wou mijn stuk over Bordeaux afwerken. En ik maakte ook grote vorderingen. Ik was alleen en genoot van de rust. Niet lang nadat Caroline terug was, kwamen ook Julie en Jérôme me vergezellen. We babbelden wat, en al snel dreef de discussie af naar serieuzere onderwerpen, van de gewoonten van de Lyonaise jongeren, over de televisie, het internet, en ten slotte het verderf van de wereld en alles wat daarbij hoort. Ze bleken er wel voor uit te komen dat ze tot de categorie bourgeois-bohème behoorden, hoe alternatief ze zich ook kleedden, en hoe zuinig ze ook omsprongen met energie en grondstoffen. Het is eenvoudig: wij blijven rustig ons gewone gangetje gaan, terwijl de rest van de wereld kreunt onder de tekorten; wij maken deel uit van die bourgeoisie waar mensen als ons al decennia lang hun venijn op richtten – hoe venijnig onze kritieken vandaag ook nog zijn: we gaan door.

De volgende dag werd eveneens een schrijfdag. ’s Avonds ging ik met Caroline naar een couchsurfing-meeting. In het begin ergerde ik me weer wat aan de gesprekken onder die behaagzieke mensen die zich couchsurfers noemden (‘mensen zonder vrienden’, vatte ik ze samen).

Ik leerde ook Jérémie kennen. Hij was al langer lid van couchsurfing maar had voordien nog nooit van dit soort meetings gehoord. Couchsurfing was dus ook een community in het echt. Hij had het net ontdekt en was er nu dus in Lyon voor het eerst bij. Ik vertelde dat dit soort meetings wat lijken op plaatsen waar mensen zonder vrienden elkaar treffen.

Caroline en ik spraken hem over oudejaarsavond en vroegen hem wat hij zou doen, en of we eventueel mee zouden mogen doen. Hij zei onmiddellijk ja en hij nodigde ons uit voor alles en nog wat. Hij prijsde zijn flat zo bijvoorbeeld aan als de beste plaats om te couchsurfen waarop ik vroeg of ik eventueel naar zijn flat mocht verhuizen. ‘Geen probleem’, en dat was ook zijn antwoord op al onze andere vragen. Hij nodigde ons uit om de volgende dag een thee te komen drinken op zijn flat. We namen afscheid en gingen slapen.

De volgende dag voelde ik me wat groggy van de vele biertjes. We aten en gingen naar Jérémie. Het regende dus deden we behoorlijk weinig. Jérémie’s colocatair Allan was aan het werk. Ze werkten beiden als beeldhouwer/knutselaars: ze maakten kleine modelletjes van cartoon- en tekenfilm-figuren. Jérémie en Allan hadden van hun hobby hun werk gemaakt.

De volgende dag – de laatste dag van het jaar – ging ik tegen de avond samen met Caroline naar Jérémie. Ik maakte mijn slaapplaats in hun atelier en we praatten nog wat. Vervolgens vertrokken met ons vieren, met Alan, Jérémie, Caroline en ik, naar de soiree waarop we uitgenodigd waren. Allan was 23 en bleek heel gepassioneerd in zijn werk. Wat ooit als hobby begon, zorgde er nu voor dat hij heel wat erkenning in het professionele milieu van het ‘figurisme’ kreeg.

donderdag 15 januari 2009

Kerst in Lyon

In Lyon werd ik opgewacht door Eric. Het was Kerstavond en we zouden dineren bij een couchsurfster van Quebec die hier tijdelijk in een colocation onderhuurde. Eric leidde mij op een drafje door het ingewikkelde openbare vervoersnet en ik snelde met mijn valies achter hem aan. We kwamen uiteindelijk terecht bij een adres in Cours Gambetta, een drukke laan in het hart van Lyon. Het was een groot appartement en ik werd warm en in een aangename sfeer ontvangen. Eric, de Quebecse Caroline, en een vriend van Eric, Yann, die ik ook eerder al had ontmoet, ontvingen me met een geïnteresseerde houding, met een gezellig plaatsje in hun midden waarin ik me kon thuis voelen – in deze periode van naastenliefde.

Met wat improvisatie werd een kalkoen bereid. We aten elk meer dan we opkonden en dronken verschillende flessen wijn. We dronken de hele avond door en speelden nog wat spelletjes en praatten. Het werd laat, algauw te laat om een metro te nemen, en we besloten om te blijven slapen.

De volgende dag gingen we een ontbijt kopen in een supermarkt en we aten samen op de flat. Yann wou een rollerskate-tocht maken door de stad en stelde voor dat Caroline en ik een fietsje namen en meegingen. Eric ging zich douchen ging later achterkomen. En zodus gingen wij alvast op weg. We reden door het park en praatten. Het was gezellig.

Het was kerstdag. Het was koud maar het park krioelde van de jonge ouders met buggy’s en kleuters. Ik ontwikkelde de theorie dat we niet te naïef mogen zijn ten aanzien van die schattige kleine mensenjongen. Het is immers een reusachtig complot: ooit zullen zij allen samenspannen om ons van de macht te verdrijven! Ooit zullen zij onze plaats innemen! Hoe hard we ook werken, hoe hard we ook proberen: ze zijn als aliens die een invasie voorbereiden, die lieve schattige dreumesjes met hun snoezig bolle rode wangetjes. Ze zijn uit op de macht over de aarde en al wat errond zweeft, en je bespeurt het nu al in de glans in de ogen van sommigen onder hen: ze zijn genadeloos! Wees gewaarschuwd!

Yann was iemand die mijn humor wel kon lusten. En de Quebecse Caroline lachte geamuseerd mee. Ik kon na zaterdag (wanneer Eric en Yann naar Engeland vertrekken) misschien wel bij Caroline logeren en ik speelde daar enigszins strategisch op in. Ze sprak wel met een vreemd accent, en ze gebruikte veel woorden en uitdrukkingen die ik niet kende, of ze gebruikte ze anders. In Quebec gebeurt alles bijvoorbeeld ‘tantôt’ (net als ‘à tout à l’heure’ betekent het ‘straks’ en ‘zoëven’). Maar in Quebec gebeurt gewoonweg alles ‘tantôt’.

We wandelden en praatten gemoedelijk. Het was een feestdag, een dag zonder verplichtingen, en zo kuierden we gelijkmoedig tot zonsondergang. Eric liet maar laat van zich horen. Yann had een afspraakje met zijn vriendin en Caroline en ik spraken af met Eric en het centrum. We gingen met ons drieën vervolgens een pint drinken in een Irish Pub.

Ze stelden me de meest onmogelijke vragen over filosofie en mijn favoriete filosofische systemen. Ik vertelde dat ik van alle filosofie hield, die geen mentale masturbatie inhield. Ik bedoelde het ironisch – voorzover ik weet is alle filosofie grotendeels ontsproten uit mentale masturbatie – maar Caroline verstond ‘metaal’ in plaats van mentaal en we probeerden ons allen voor te stellen hoe masturberend metaal eruit zou zien. Een beetje naast de kwestie maar wel grappig.

Later legde ik Heideggers ‘Lichtung’ uit als een fijne spleet waarin alle bewuste handelen gebeurt, een spleet die ik voorstelde met mijn twee handen, eerst samenknijpend op elkaar gedrukt, als in bidhouding, en dan de palmen lichtjes openend, alsof ik een opening maak waardoor het licht te zien door de samengedrukte handen heen. En dan zei ik: dit is Heideggers ‘lichting’, de speling in het Zijn: de speling waarin het handelen afspeelt – de speling die bij de dieren niet bestaat, waardoor zij blijven steken in instinctieve gedragingen. Wij hebben die ook, maar wij hebben een speling, een ruimte waarin de reflectie aangrijpt, een speling waarin het licht schijnt op onze handpalmen, waardoor onze palmen als het ware elkaar kunnen zien.

Een knik en een ‘hmm’ bevredigden mijn kleine peroratie. Maar ze hadden het begrepen, en dat voelde goed. – Ik ook, ik had het begrepen: Leffe bevordert de luciditeit – quod erat demonstrandum.

We gingen eten bij Eric. Er waren nog enkele dingen die dringend op moesten. Yann kwam ons bij Eric vergezellen en we aten, dronken en praatten. Yann hield ervan op over de sociale samenstelling van de verschillende Franse steden te praatten, en, specifiek, over het gemak waarmee een man een vrouw aanspreekt. In Lyon was dit blijkbaar niet zo vanzelfsprekend. Hij vertelde dat iemand die mensen hier op straat aanspreekt al vlug als freak wordt beschouwd, en hij zei dat de meerderheid zowat in hun milieu blijft hangen, dat je welhaast uitsluitend mensen leert kennen als je in bepaalde netwerken zit. Ik zei dat je toch altijd bepaalde trajecten hebt waarop je steeds dezelfde mensen tegenkomt, waardoor je je van langsom vertrouwder bij mekaar begint te voelen, en waardoor contact niet meer zo vreemd wordt ervaren. Yann hield voet bij stuk dat dit in Lyon anders is, en ik gaf toe dat ik moeilijk kon vergelijken, enerzijds vanuit mijn gebrek aan ervaring, en anderzijds gezien het eenvoudige feit dat ik nu in Lyon ben en niet ergens anders, en dat elke abstractie van hieruit gebeurt.

Nadat Caroline en Yann vertrokken keken Eric en ik enkele afleveringetjes van Californication, en erna gingen we slapen. De volgende dag hadden we met Yann en Caroline afgesproken in het centrum. Het was vakantie voor Yann en Eric en ze profiteerden ervan om buiten te zijn. Yann was weer op rollerskates – en ik benijdde hem ervoor. Caroline had gezelschap meegebracht, Cédéric, een jongen met een driepotige hond. Zijn hond had geen leiband maar luisterde blijkbaar goed genoeg. Caroline stelde Cédéric voor en vertelde dat hij tijdelijk in de colocation verbleef. Hij was de broer van Jérôme, die op zijn beurt de vriend was van één van de colocatrices. Het duurde even vooraleer ik begreep wie waar precies woonde en waarom. Cédéric en Jérôme waren in Lyon opgegroeid, en ze vierden de feesten bij hun ouders. Daarom logeerde Cédéric bij zijn broer Jérôme, diens vriendin, Julie, en Caroline.

Cédéric was afkomstig van een stadje in de Provence net boven Aix-en-Provence. Hij was architect, maar had kennelijk overdachte idealen, en al snel nadat ik zei dat ik filosofie had gestudeerd, kwam zijn tong los en werden er met veel zin voor nuance tal van interessante denkbeelden geschetst. Hij vertelde over oosterse en westerse systemen van zingeving en schetste zijn geprefereerde verhouding van (westerse) filosofie en Taoïsme.

Hij was wat slordig gekleed, als een ‘babacool’ zoals dat hier heet, een hippie, maar hij was helemaal niet tegen alles en nog wat, zoals de doorsnee anarchist. Hij had meer interessants te vertellen, en had een opmerkelijk positieve en ontvankelijke attitude. Hij deed me wat aan Coelho’s Alchemist denken. Hij had architectuur gestudeerd maar had na zijn studies twee jaar schapen gehoed om in de Provence als herder te leven, vooraleer zich in het raderwerk van de moderne wereld te smijten – en er uit alle macht in mee te proberen draaien. Hij was echt niet bitter, zo bleek, en hij beschreef hoe hij zich vrij en gerespecteerd voelde in de firma waar hij thans in meedraaide. In zijn blik was de ontspannen afstandelijkheid af te lezen van iemand die weet wat hij wil. We liepen door de Lyonaise hoofdstraten en hij hield zich kennelijk volkomen afzijdig tegenover het hyperburgerlijke tafereel dat zich voor ons afspeelde. Hoe onaangepast hij ook leek, hij leek in zekere zin te houden van deze in en uit elkaar krioelende massa. Hij leek er zijn thuis in te vinden, in de massa. En ondertussen volgde zijn blik volgde zijn hond, heen- en weerhollend door de massa, gerustgesteld dat die steeds terugkwam, gehoorzamend, eensgezind met zijn baasje.

We liepen het historische centrum in, en volgden een route door allerlei ‘traboules,’ kleine sluipweggetjes langs binnenplaatsen en tussen de gebouwen door. Langzaam aan klommen we de heuvel op. De trappen volgden elkaar op. Bovenop de heuvel stond een basiliek en een kleinere versie van de Eifeltoren te pronken. We namen een foto en genoten het zicht over de stad. Het was bewolkt, en de stad grijs en grauw. Lyon is een grote stad, maar in tegenstelling tot vele andere grootsteden betekent die grootte hier gewoon veel van hetzelfde. Het enige wat er in het landschap wat uitsprong was ‘het potlood’, een grote bruine cilindervormige toren met een piramide (en een grote Crédit Lyonais-lichtreclame) op het dak. Het landschap bestond verder grotendeels uit hoge herenhuizen van wel acht verdiepen. En vooral veel van hetzelfde. We zochten een bar op voor iets warms en begonnen de afdaling.

Ondertussen stond Yann nog steeds op rollerskates. Een trap opwandelen met die dingen, had nog niet zo moeilijk gebleken. Maar de weg die we namen voor de afdaling, bleek een pak moeilijker. Grote treden die licht afhelden gaven een serieuze knik elke meter. Yann waagde een slalom, maar elke meter, elke trede vormde een reusachtige hindernis. Hij waagde zijn leven. Wij lachten uitgelaten om zijn geknoei. Het reed uiteindelijk van muur naar muur, afremmend door zich te laten botsen ‘knal’ op de muur. Ongeveer veertig minuten aan een stuk balanceerde Yann zich spastisch met zijn armen om zich heen zwierend, terwijl Caroline, Eric en ik onze lach nauwelijks konden inhouden. Ik maakte er een filmpje van.

Langzaam aan daalden we af naar het stadcentrum en mijn lust naar interculturele vergelijking fluisterde me toe een kebab te gaan eten. En dat deden we ook. En er zijn uiteraard veel gelijkenissen. Zo vragen ze ook hier: “Met alle groenten?” met een belabberd accent en alles erop en eraan. Maar er zijn inderdaad ook verschillen. We betaalden 4 euro 50 voor een fijne (naar Overpoort-maatstaven) Durum met frieten; het vlees was opvallend weinig gekruid en ook de saus was slap van smaak; maar er werd ons wel een karafje water met bekertjes geserveerd. Maar ik had toch zin in een goeie ouwe ‘pitta met cocktail- en looksaus alsjeblief: ja met alles erop.’ Maar interessant!

Na het avondmaal gingen we naar de colocation van Caroline. We zagen er Cédéric terug, en maakten kennis met zijn broer, en de vriendin van zijn broer, en een hele reeks andere mensen. Er was een klein soireetje aan de gang. Ze moesten nog beginnen eten. Ik probeerde Heideggers metafoor voor het bewustzijn nog eens uit te leggen, maar nu aan Cédéric, en ik legde het uit als de ruimte die tussen mijn hand en mijn ogen is, waardoor een reflectie kan optreden van lichtstralen, en waardoor het zichtbaar wordt. Ik hield de hand voor de ogen en nam geleidelijk afstand. Dit was een andere metafoor, maar ik vond het ook sterk, als fundamentele filosofie, als ‘metafysica.’

Ik had er met Caroline al van de eerste dag over gesproken en ik zou vanaf de volgende dag tijdelijk deel uitmaken van haar colocation. Er was in elk geval plaats genoeg, en een betere ligging om de stad te verkennen kon mij hoegenaamd niet indenken. De colocatairs vertelden me dat ze geen nood hadden aan een website als couchsurfing, want er waren voortdurend vrienden of kennissen op bezoek. Twee zetelbedden en een matras in de leefkamer getuigden daarvan. Ze waren goed uitgerust om gasten te ontvangen.

Eric en Yann vertrokken de dag nadien op reis voor een weekje Engeland. Ik vertrok met Eric voor de laatste keer naar Villeurbanne. De volgende ochtend wekte hij me met verste koffiekoeken. Hij zette het ontbijt op het terras en we aten in een fris winterzonnetje met uitzicht over het moderne Place Grandclément. Eric vertelde dat dit misschien wel nog de nieuwe hippe wijk van Lyon kon worden. Het is modern, hip, levendig, en alles is er aanwezig. Een centrum buiten het centrum – maar betaalbaar en mensvriendelijk.

We reden samen naar het centrum. Ik ging nog eens mee afscheid nemen van Yann, en ik zocht Caroline op.

zaterdag 10 januari 2009

Na zonsondergang en ook eens net ervoor

Ik ontmoette Gaël niet ver van Sophie’s flat op een straathoek. Ik had Gaël leren kennen op de couchsurfing-meeting bij Jérôme en Fabrice en David. Hij ontwikkelde websites als beroep. Dat wist ik al. Maar die meeting was ook de eerste meeting die hij had bijgewoond, en ik was ook zijn eerste gast. Hij had net gedaan met werken en deelde me zijn agenda mee. We hadden een rijkelijk gevuld programma voor ’s avonds. Hij moest de volgende dag (een vrijdag) werken, maar we zouden niettemin uitgaan. We zouden eerst iets kleins eten, mij wat installeren, en erna direct doorgaan naar een feestje. Het was een soort van Erasmusfeestje, met pannenkoeken en drank. Erna zouden we naar de stad trekken.

Gaël woonde ver van het centrum, te ver om te voet te gaan. Nadat we mijn spullen op zijn flat hadden achtergelaten gingen we nog even langs in een supermarkt en kochten we wat wijn en bier voor het feestje. Zodra we uit de supermarkt kwamen werden de eerste blikjes geopend. We dronken op straat, in de tram, en we liepen met pint in de hand de hele universiteitscampus door. Gaël had Algerijnse roots, maar hij was atheïst. Hij bleek algauw een waar hedonist. Bier, cannabis en vrouwen vormden zijn voornaamste bekommernissen.

In de residentie waar we terechtkwamen zaten niet enkel erasmusstudenten, maar ook Franse studenten. Gaël was uitgenodigd door zo’n jonge Fransman, een Bretoen die voor de eerste keer in zijn leven crêpes zou maken. Als aperitief dronken we witte wijn met een bessensiroop en limonade en later aten we de crêpes (of toch degene die gelukt waren) met geitenkaas, eendenborst en een schelletje spek, overstrooid met wat Emmentaal. Het idee schrikte me wat af, maar de smaak viel goed mee. Ook moest ik dringend de alcohol verdunnen die in mijn maag op zijn opname wachtte. Het eten deed me goed. Ik kon er weer tegenaan. Na het eten werd nog een joint gerold. Ik bewoog me in het fragiele grensgebied tussen enthousiasme, roes, en dwaasheid.

Met vier gingen we met een tram naar het centrum. We dronken nog een fles wijn in de tram. We dronken en gedroegen ons ontspannen onverantwoord. We stapten af en liepen naar Place de la Victoire, een plein met heel wat studentenbars. We liepen enkele cafés tegemoet met veel volk buiten op straat. Het was de laatste donderdag voor de Kerstvakantie en voor velen betekende dit een geldig excuus om nog eens decadent in de drank te vliegen. Er lag iemand uitgeteld op het trottoir. Hij leek zich met veel moeite overeind te houdend tegen een muur, die op zijn beurt steeds weer van hem af leek te schuiven. Muren zijn toch zo’n godverdomse klootzakken! trachtte ik sympathiek met hem mee te denken. Ik keek rond en nam wat foto’s.

Twee meisjes vlogen rond ons vieren. Wie ze waren wist ik niet, wel wist ik dat ze wouden kennis maken. Ik zei mijn naam. Zij de hunne. Wat die waren weet ik niet meer. Ze waren dronken. Ik ook. Ik lachte ze plagerig uit om elke luttele dwaze reden.

We lieten ze achter en gingen naar een ‘rumerie’ (een bar waar ze enkel dranken op basis van rum serveren). We dronken en keken wat rond. We dronken snel, er was weinig ambiance, en we verlieten de rumerie algauw weer, met als doel een bar waar wat bewogen wordt. De bar waar we terechtkwamen bleek ‘Nieuw Amsterdam’ te heten. Het was in de kelder te doen. Er speelde elektronische muziek. Een lange zaal strekte zich uit van drankbar tot discobar. Overal zat volk opgepakt. We wrongen ons naar achteren. Een damp sloeg om ons heen. Halfweg de zaal voelde ik de zweetparels al op mijn gezicht vormen. We werden nat van het zweet van anderen. Ik riep het in Gaëls oor. Hij knikte en we liepen verder.

Boven de discobar hingen twee immense ventilators die de vochtige lucht voldoende in beweging hielden om de condensatie te vermijden. We vochtten om een plaatsje in de luchtstroom te bemachtigen. Maar te veel natte lichamen die tegen me aan wreven. Ik verwijderde richting bar. Gaël volgde en we besloten een pintje te drinken.

De zaal sloot vroeg. We werden verzocht naar buiten te gaan. Ik vroeg Gaëls vriend om nog een jointje te rollen. We gingen wat verder van de uitgang staan. Er liep een groepje langs. Ik vroeg of ze Bordelais waren, waar ze heen gingen, of het daar leuk was… Mijn accent verraadde me en ik gaf de gewoonlijke uitleg: ‘België’, ‘Vlaanderen,’ ‘op reis’ enzovoort. Een koppel liep langs. Ik hield ze tegen en we praatten en deelden ook deze nieuwe gesprekspartners met iedereen. We rookten enkele joints en dronken wijn met onze nieuwe vrienden en vriendinnen. Het was niet erg koud en we hadden geen haast.

Uiteindelijk gingen we toch langzaam op weg. Onze nieuwe vrienden bleven achter en we begonnen een wandeltocht die (op tempo) 40 minuten zou duren (volgens Gaëls schatting). We rekenden er evenwel op dat we in onze toestand toch wel een negentigtal minuten onderweg zouden zijn. Maar we hadden tijd – ik toch. We kochten nog wat bier in een nachtwinkel en gingen op wandel.

Aan de overkant van de straat liep een grote geblokte kerel met de arm rond de nek van een iets kleinere jongeman. De grote riep intimiderende woorden naar de kleinere. Het ging om iets met een mes. We vertraagden en stopten uiteindelijk om te kijken wat dit gaf. Entertainment – zoveel was zeker. Er waren nog enkele anderen aan de overkant van de straat, al besteedden die er kennelijk niet veel aandacht aan. Het was vreemd. Toch wou ik het niet negeren. Gaëls vriend rolde nog een joint en we werden vergezeld door enkele mensen die ook van het centrum achter ons aankwamen. We maakten kennis en praatten over de twee aan de overkant van de straat. Ze kenden de grote kerel. Ik vroeg om tussen beiden te komen voor het uit de hand liep, maar ze besteedden er niet te veel aandacht aan. Er kwam een meisje in mijn perspectief binnengewandeld. Ik lachte haar toe. Ze gebaarde me naar haar te komen. Ik vroeg of ze wilde dat ik… En ze kuste me nog voordat ik haar kon kussen. Bah. Ik trok me gedegouteerd van haar weg: ‘je rookt! je smaakt niet goed!’ Ze toonde haar sigaret. En ik draaide me weg.

Deze mensen waren leuke mensen. Ze waren dronken, maar ze waren niet marginaal (de associatie komt nochtans vaak voor in Frankrijk). Maar dit waren, zoals de meeste Bordelais, bobo’s (bourgeois-bohèmes), en in tegenstelling tot de doorsnee bobo waren ze er niet verlegen over. Ze namen het als een realiteit, eerder dan als een verwijt. Het waren mooie, welverzorgde mensen; ‘alternatief,’ (naar eigen zeggen, en naar de symbolen die ze dragen, politiek linksradicaal, of zelfs anarchistisch) maar duidelijk welbemiddeld.

We onttrokken ons langzaam en niet zonder enige moeite van het groepje. Het werd laat. Twee jongens moesten dezelfde richting uit. Er werd onzin gesproken. Ik praatte onzin mee, incoherent maar entertainend/geëntertaind.

Voor we gingen slapen, aten Gaël en ik nog een portie Nutella met wat kroetjes oud brood. Gaël had nog twee uur en een half vooraleer hij naar zijn werk moest vertrekken – om acht uur lang op een computerscherm te zitten staren. Hij werd van de gedachte alleen al slaperig. Dat kwam goed uit, want ik was ook moe.

Ik stond op rond drie uur in de middag en vulde mijn middag met zoeken naar eten en vervolgens, eten. Het was vrijdagavond. Gaël had me al gesproken van een drum ’n bass. Ik wist niet meer helemaal zeker of ons dat wel zou lukken, gezien die licht pulserende waas in mijn hoofd.

Met Gaël en zijn colocatair Français gingen we inkopen gaan doen in een nabije supermarkt. Ik zou voor het avondmaal zorgen: spaghetti bolognaise! Iedereen tevreden. We kochten ook wat drank voor erna.

Na de maaltijd begonnen we zonder veel overleg aan wat op een rituele alcoholopname leek. Ik was nieuwsgierig waartoe dit weer leiden zou. Alles voor van de wetenschap, dacht ik, en ik dronk mee. We namen al drinkend, met een fles Muskat in de hand, de tram en gingen naar de rumerie want Gaël had er afgesproken met de twee dronken meisjes van de dag ervoor.

De rumerie draaide zwakke muziek, maar ik besteedde er weinig aandacht aan. We praatten en namen foto’s. We namen uiteindelijk één van de laatste trams naar de club waar de drum ’n bass plaatsvond. Er was weinig volk. Er werd wel gedanst, maar de sfeer had iets vreemd, iets hards, iets gemeens. De drank was duur en het was alsof iedereen vanuit een eigen wereldje in de club terechtkwam. Ik had zin in een feestelijke openheid, een onvoorwaardelijk zeveren met iedereen, dat, ofwel, meer bedwelming, meer roes. Ik opteerde uiteindelijk voor dit laatste. Louter uit gebrek aan alternatief. Wiet zou me een uitweg bieden. En ik ging mee met de rokers naar buiten. En ja, daar waren ze. Ik vond de wietrokende jeugd. Ik stelde me voor met de uitleg dat ik niet wist hoe je dit hier hoort te formuleren, maar dat ik graag een jointje zou afkopen, en ik raakte aan de praat. Het bleek dat afkopen hier niet gebruikelijk was. Er werd me wel een trekje aangeboden van een jointje dat rondging. En dan nog een jointje. Hash deze keer. Lekker. Wel straf. Ik proefde en gaf het door, en al vlug kwam het volgende.

Ik bleef hangen in het kringetje en sloeg een praatje over het uitgangsleven in Frankrijk, de verschillende muzikale scènes, mijn smaak en ‘de Belgische smaken,’ en mijn onbegrip voor de belachelijk hoge prijzen en vijandige condities waar men in Frankrijk mee te maken krijgt als men eens wat wilt uitgaan.

Terug binnen danste ik vrijelijk en ongeremd. Mijn wereldje was het beste. Ik daagde de meisjes uit.

De avond sloot zoals gewoonlijk af op straat. De club sloot en Gaël zocht een rit voor ons beiden. Iemand was inderdaad goed genoeg ons mee te voeren en we werden afgezet voor het appartement van Gaël. We sliepen weer een groot deel van de dag weg. We ontbeten en hielden ons rustig tot ’s avonds.

De colocatair van Gaël, François, ging naar een hardtek-feestje en we werden voorgesteld om hem te vergezellen. Ik voelde me geradbraakt en uitte mijn twijfels. Maar ik liet me uiteindelijk toch overtuigen. Het was zaterdagavond.

Op de tram kwam een bende dronkenlappen naast ons plaatsnemen. Dronken op zo een hypermoderne tram: ik kon toch moeilijk aan dat beeld wennen; en nog minder aan dit dermate geanimeerd beeld voor me van luidruchtige, drankmorsende macho’s, allen op weg naar het hardtek-feestje. Je zou voor minder met hun anarchistische idealen de spot drijven.

Maar er was nog meer. Net voor onze aankomst gooide er één een fles achter zich, wat in het wilde weg. Het leidde tot een schreeuw. Een grote kerel met dreadlocks vroeg provocerend of hij er als een vuilbak uitzag. Geen reactie. Enkel wat onverantwoord grijnzen. De vuilbak in kwestie besloot dan maar dat de flessenwerpende macho zijn vraag niet serieus genoeg opnam en wierp zich op de ander. Ik zag het voor me gebeuren. De tram stopte en Gaël en enkele gealarmeerde zielen riepen dat we eruit moesten voor het te laat was. En dat deden we. De laatsten spurtten uit de tram en de tram vertrok met de twee knuffelende macho’s. Al hun vrienden waren eruit. – Nu hadden ze niemand meer om hen tegen te bewijzen, dacht ik, en ik vroeg me af wat ze nu gingen doen.

Het feestje ging er zo mogelijk nog vijandiger aan toe. De buitensmijters keken stoer en het grootste deel van het publiek was verkleed als anarchist. De onbestemde haat gaf er een luchtje van hypocrisie aan dat ik zelf niet met de meeste ironie wist te parodiëren – wetend dat dit feestje in een discotheek plaatsvindt met strenge regels en belachelijke prijzen voor entree en drank. Anarchisten? Mijn kloten ja!

Ik sprak enkele meisjes aan links en rechts met de vraag of ze Bordelais waren en ik deed enkele wandelingetjes. Hier hadden ze geen gevoel voor zelfrelativering, daagde me, alles dramatisch, niks parodisch. Ik snakte naar een jointje maar vond geen troost. François voerde ons terug.

De dag erop organiseerde Gaël een uitstapje naar zee. Ik wist weer helemaal niet waaraan ik me moest verwachten. Vragen naar verduidelijking werden steeds weer beantwoord met broebelzinnen die me ontraadden mijn vraag te specificeren.

Met vijf in een auto reden we zestig kilometer naar de zee. Het was mooi weer maar het was al laat. We zouden net op tijd zijn voor de zon van op een duin te zien ondergaan. Het zou mooi zijn, werd mij verteld. Er werd een joint gerold en opgestoken, en heel de auto raakte bevangen in een doordringende walm van hash, die als een waas in hoofd werd vertaald. Er werd een tweede joint gerold. Ik dacht wat na over de ledigheid en oppervlakkigheid die ermee gepaard ging.

Eenmaal aangekomen confronteerden we een stroom toeristen die allemaal de tegengestelde richting uitgingen. Het leek me voor de hand liggend dat ze een goede reden hadden om in die richting te bewegen. Wij gingen niettemin tegen de stroom in. Het pad voerde ons naar een immense zandberg. Dit was de hoogste duin van Europa, werd mij verteld. Ik liet hen vooropgaan en nam me voor me niet moe te maken. Ik bemerkte al snel hun overmoed.

Langzaam daagde de zon van achter de immense duin. We kwamen in een uitgestrekte openheid terecht, met een prachtige gelige horizon, waar die o zo vertrouwde gele bol net boven prijkte. Schitterend. Echt: in mijn ogen. Ik kneep ze wat dicht opdat het wat minder pijn zou doen. We trokken foto’s, zonder ophouden. De kleuren veranderden langzaam van geel in oranje, roze, rood, purper, met alle tussenliggende tinten in overweldigende combinaties. We rookten wat wiet en dronken wat. Langzaam dook de zon onder de horizon weg in de zee. Gaël vertelde dat hij in de zomer ooit eens met enkele vrienden de hele nacht heeft zitten wachten met de blik naar de zee gericht, wachtend totdat de zon weer opkwam. Hij vertelde hoe hij op een bepaald moment achter zich keek en zag… Trop con.

Eenmaal het draaien van de aarde de laatste tinten van de gloed had ontnomen, besloten we de helling terug af te dalen. Het was stijl en het zand was mul. We besloten dan maar te lopen naar beneden. Elke stap was een sprong in het zwarte niks. Elke stap was een nieuw soort zinloos geweld, een zinloos geweld tegen mezelf, tegen elke gezonde redenering. Maar leuk, om één of andere reden.

De volgende dagen plande ik mijn verblijf voor tijdens de feestperiode. Ik zou voor kerst en Nieuwjaar naar Lyon gaan. Eric, mijn eerste gastheer in deze reis, zou me drie dagen kunnen ontvangen. Hij zou Nieuwjaar in Engeland vieren. Maar die drie dagen had hij ook verlof, en hij overtuigde me om naar Lyon te komen. Er waren hoe dan ook genoeg couchsurfers in Lyon aanwezig om me te behelpen voor Oudejaarsavond en erna. Ik hoopte evenwel stiekem dat ik via Eric mensen zou ontmoeten die me zouden kunnen helpen. Ik zou vertrekken naar de andere kant van het land met zekerheid qua verblijf voor niet meer dan drie nachten. Weer een sprongetje in het zwarte niks. Ook leuk om één of andere duistere reden.

Woensdag nam ik uiteindelijk de trein, met bestemming Lyon. Een rit van vijf uur in een overvolle, kletterend heen en weer schommelende trein. Ik kwam goed geschud toe, klaar voor gebruik. Kerstavond mocht beginnen.