Na mijn verblijf in het gezellige bordeel van Matthieu kwam ik in een tegengestelde situatie terecht. Een kraaknette flat, maar met een asociale gastheer die niets deed dan zich zo dicht mogelijk bij de beleefdheidsvoorschriften houden. ‘Beleefdheid’ bleek iets anders als ‘vriendelijkheid’. Vriendelijk ben je als je je gedraagt als een vriend. Nu zijn sommige mensen nu eenmaal niet erg vertrouwd met een notie van vriendschap. Ludo had zijn profiel duidelijk conform met de andere profielen op couchsurfing.com gemaakt – ook op de plaats waar staat: ‘Vul hier je interesses in.’ Het is een beetje zoals afkijken op een toets en daarbij ook de naam overschrijven. Ik voelde me wel op mijn gemak. Ludo was heel genereus met eten en drinken en hij was wel een aardige persoonlijkheid. Maar de televisie bleef voortdurend aan en echt gezellig werd het nooit. Gesprekken liepen geregeld vast en de stiltes werkten slaapverwekkend.
De volgende dag nam Ludo me mee naar Marseille, zijn favoriete stad. Het was leuk om eens een uitstapje te doen. Marseille is wel ontzettend vuil en lelijk. Lage gebouwen, niet hoger dan enkele verdiepen, bestrijken de hele horizon. En waar men ook kijkt, steeds weer wordt het uitzicht verstoord door enkele hoge flats die als champignons uit de horizonlijn poppen. En er is ook overal afval en rondslingerende rommel te zien, en zwartgeblakerde gevels met graffititags op. Afschuwelijk. Ik kan niet begrijpen wat Ludo zo aantrekkelijk vindt aan deze stad. Imago heeft hier duidelijk andere betekenissen en ik ruik van veraf al de arrogantie stinken. De mensen op straat zijn grotendeels van Noord-Afrikaanse origine en ik zie weinig aantrekkelijke meisjes.
Mijn verblijf bij Ludo ging traag voorbij. Het afscheid beviel me als een opluchting. Voor het eerst drukte ik me impulsief gemoedelijk uit, en ik verdween van onder zijn hoede, terug in vrijheid.
Mathilde wachtte me op aan het stadhuis, op een mooi plein in het centrum. Het was donker en de straten waren zo goed als leeg in het centrum. De regen had de toeristen verjaagd. Alles was nat. De gladde geelbruine tegels glansden onder enkele hoge spots. In het midden van het plein stond een grote, sierlijke fontein, zoals op elk plein in Aix-en-Provence. Er zat een meisje op de boordsteen van de fontein. Ik wandelde naar haar toe, twijfelend of zij Mathilde was. Ik liep mezelf te overtuigen dat ze geen uitstraling zou hebben, dat die ene foto op CS een mooie foto was – ten opzichte van hoe ze er nu uit zou zien. Maar het viel goed mee. Ze was niet dik, niet klein, niet appelrond, niet overdreven timide. Ze was net gekleed, vrouwelijk. Én, ze liep naar me toe! Ok, zij was het.
De kennismaking verliep heel gemoedelijk. Ik voelde me bevrijd. Geen pijnlijke stiltes meer! We praatten en praatten. Ze stelde me voor Engels te spreken. Ik vertelde dat dat wel makkelijker gaat, maar dat ik hier ben om Frans te leren. Zo sprak ik nog louter Frans ter oefening – ik kon het me makkelijk maken als ik wou, maar ik deed het bewust niet. Ik voelde me erdoor gesterkt: ik kon steeds naar het Engels overschakelen. Ik hield het als een troef achter de hand.
We namen de bus naar het huisje waar ze woonde. Haar ouders woonden een tiental kilometer buiten de stad, zij woonde bij haar grootmoeder, twee kilometer buiten de stad. Ze had de hele bovenverdieping voor zich, waaronder twee vrije kamers. Ik kreeg zo een eigen kamertje, met een netjes gedekt bed met een dons met een dinosauriërmotief.
Mathilde’s grootmoeder wou onze maaltijd verzorgen. Ze wou. Maar Mathilde reageerde met een herhaaldelijk ‘t’inquète pas mamie, t’inquète pas. Je vais le faire mamie, t’inquète pas!’ Maar grootmoeders zorgen zouden maar verdwijnen zodra werkelijk alles op tafel zou staan wat ik zou kunnen lusten, zij het maar omdat ik het eventueel eens zou willen proeven. Maar de grootmoe liet zich niet zomaar wegsturen. Tegen ik aan de tafel kwam stond er een omelet klaar met allerlei groenten in, wat stukken droge worst, een bord met wat plakjes hesp, brood en fruit. Lekker en gezond! (Lees je dit, moeder?)
Na de maaltijd gingen we terug naar Aix. Te voet deze keer. Onze gesprekken verliepen aangenaam. We gingen akkoord dat het wel een gek moest zijn die al die nieuwe technische woorden naar het Frans vertaalde. Want ja, van computer tot en met usb-stick, alles wordt hier naar het Frans vertaald. ‘Ordinateur’: je komt er maar op! (Ik vraag me af of je moet studeren om woorden uit te vinden – misschien is dat wel iets voor mij?)
We stapten samen op haar vriendinnen af. Mathilde was aan het lachen met iets wat ik zei. De vriendinnen stonden met z’n vieren tezamen. Ik zag ze gapend oordelen. Hun ogen bliksemden afgunst. Ik deed Mathilde lachen: ik was op slag een begeerd goed. De strijd kon beginnen. Maar het waren vrouwen, die strijden niet, die giechelen, - en nog liefst om ter heimelijkst.
Ze waren met z’n drieën. Eén van de meisjes was Engels. Van Londen. De namen ben ik vergeten. We gingen op een terrasje zitten van een Irish Pub, O’Shannon (let erop dat je dit in het Frans uitspreekt, want ‘O’Shannon’ is iets anders). We praatten over de dialecten in Frankrijk, over reizen, over hoe koud het was.
De volgende ochtend werd ik gewekt door het geklop en geboor van de werken aan de badkamer. Ik bleef nog wat liggen maar het lawaai was luid, te luid. Ik ging naar beneden en Mathilde’s grootmoeder begroette me hoffelijk met het voorstel om een ontbijt klaar te zetten. Na de maaltijd ging ik wat lezen in mijn kamertje. Ik las niet veel. Na enkel uurtjes was mijn eten verteerd en ging ik een toertje lopen. De zonnestralen hadden zich een weg door de wolken gebaand en ik volgde een pad langs de plek waar Cézanne de Sainte-Victoire schilderde, de hoogste berg van de Provence. Het tochtje deed me goed. De zon, de rust en kalmte die in deze buitenwijken heerste, ik vond een soort van evenwicht terug in wat ik deed. Ik liep langs een gated community, een park van dikke villa’s met hoge hekkens en dreigende bordjes ‘videobewaking.’ Ik liep ook even uit en in Aix-en-Provence en zag dat er onder het gemeentebord een waarschuwingsbord hing waarop te lezen was dat er in heel Aix-en-Provence videobewaking was. Aix-en-Provence is een duidelijk een andere wereld dan Marseille – hier spottend ‘de eerste Arabische stad in de Paris-Dakar’ genoemd.
Ik douchte en oma maakte mij een middagmaal klaar. Ik wandelde naar het centrum om de stad wat verder te verkennen. Ik ontdekte de kathedraal – hoewel ik me had voorgenomen dit soort zaken voor de echte toeristen te laten. Een vrouw sprak me aan met allerlei vreemde vragen. Ze bleek een gids te zijn. Elke dag gaf ze een rondleiding in het klooster die aan de kathedraal verbonden was. Ze verleidde me om toch even mee te gaan luisteren. Ze bracht een interessant verhaal, en ze bracht het met humor. Misschien zal ik het op den duur toch moeten gaan geloven – kerken zijn belangrijke stukken cultuurerfgoed.
Langzaam trok de hemel dicht en niet snel nadat ik de kathedraal verliet begon het te regenen. Ik dronk een koffie op een terrasje en las wat in Nietzsche. Dit zou voortaan mijn strategie worden om tijd te vullen: een verwarmd terras in het midden van de stad; veel langslopend volk om te begluren; een goed boek; en voor mij de goedkoopste consumptie op de kaart alsjeblief: zo’n koffie van 1,60 euro. Nietzsche zegt dat er een nieuwe vorm van architectuur nodig is, een soort van bouwwerk geschikt voor de contemplatieve arbeid, maar dan zonder een associatie met een religieus dogmatisme. Het gaat hem volgens mij niet echt om architectuur alleen. – Het begon ondertussen harder te regenen. Ik dronk nog een koffie en las wat verder. Ik bekeek de mensen die op de vlucht waren voor de regendruppels. Mathilde zou pas om negen uur klaar zijn met alles. Ik las wat in Jack Kerouac’s On the road (en wist dat ik het beter kon: anti-intellectualisme is een onnozel verzet).
Met Mathilde ging ik later mee naar het kot van één van de meisjes van de vorige avond. Ik kocht onderweg een Steak Chèvre en we keken een film – in het Engels, om hun Engels te oefenen. Mij kwam dat wel goed uit. Want een Amerikaanse film in het Frans bekijken, lijkt me echt maar niks.
De volgende dag ontbijtte ik weer bij de oma. Ik las ook weer wat. Ik deed het traag aan want het regende. Tegen de middag brak de zon door. Het was koud maar aangenaam. Ik nam afscheid van Mathilde’s grootmoeder en ging wat in de stad gaan wandelen op zoek naar een cadeau voor mijn nieuwe gastvrouwen. Ik had via email toffe contacten gehad met Camille en had hoge verwachtingen. Uit haar profiel had ik kunnen opmaken dat ze samenleefde met drie vriendinnen in een flat. Ik wou iets kopen voor hen, maar het bleek moeilijk. (Een fles Leffe koop je niet voor een groepje vrouwen.) Ik vond een boekenwinkel, maar ik ging uiteindelijk buiten met een boek van Derrida voor mezelf. Geen cadeau voor de meisjes. Ach ja. Ik ging naar de kathedraal, waar ik met Camille had afgesproken.
“Ben jij van couchsurfing?” vroeg iemand me plots. Het meisje dat me aansprak was niet Camille. Het was een vriendin, Emma. Het was wat vreemd. Camille had nog les, zo bleek. Emma was een huisgenote. Onze kennismaking verliep vlot. Ze was heel ontspannen en ze had iets ontvankelijks, iets verwelkomends. Ze had iets authentiek vriendelijks over haar.
In de flat maakte ik kennis met de andere meisjes. Mijn gastvrouwen waren vier heel verschillende typen, met vier heel verschillende karakters. Het meisje dat me had uitgenodigd, Camille, was evenwel de vreemdste van de drie. Ik had heel leuke interacties met haar via mail gehad, maar ons eerste contact liep heel raar. Ik was in de keuken met een driedubbele kennismaking bezig toen ze binnenkwam. Ze sprak niet eerst mij aan, maar wel de meisjes. Mij sprak ze aan met iets in de zin van ‘ah, je bent er.’ Ze zoende me vlug, en kletste in volle vaart verder tegen haar vriendinnen. Het leek de enige van de vier te zijn die niet geïnteresseerd was, en bovendien ook de enige die ook niet op z’n minst zo beleefd was te doen alsof ze geïnteresseerd was. Ik had al afgedaan voor ik me voorstelde.
Emma was duidelijk de gekste van de vier. Ze wou nog iets gaan drinken en vroeg me mee. Een pub, een wijnbar later. Daarna gingen we terug naar de flat. Het was een leuke avond geweest. Ik leerde verschillende vriendelijke, en interessante mensen kennen.
Ik werd gewekt door een druk gebabbel in de keuken. Ik kon niet echt uitmaken wie wie was. Ik bleef nog een tijdje liggen. Het was er koud. Ik had mijn thermisch ondergoed en een paar kousen aangedaan maar toch bleef het koud. Het werd vlug middag. Drie vriendinnen kwamen mee-eten.
De sfeer was geweldig aan tafel. Ik luisterde aandachtig mee, al verstond ik er weinig van. De gesprekken gingen over leuke onderwerpen en er werd met humor gesproken. Camille bracht zo de theorie naar voren dat alle mooie mannen vrijgezellen zijn, en iedereen zocht mee naar voorbeelden. Eén voor één gaven ze toe aan Camilles stelling. Ik kende niemand van de ‘voorbeelden.’ (En ik dacht er al helemaal niet aan mezelf erbij te betrekken.) Ze vroegen mij of ‘wij’ ook zo’n theorieën hebben. Ik zei van wel, maar ik kon geen voorbeelden verzinnen.
Tot slot vroeg ze me of ik vrijgezel was. Ze had haar theorie nog niet op mij getest. “Ah oui,” was mijn antwoord (het leek me voor de hand liggend: ik ben dan ook voor een lange tijd van huis). De meisjes braken in een ongemakkelijke lach uit, alsof ze wachtten op een vinnige reactie om die conclusie uit de weg te gaan. Maar die bleef uit. Dus ja, de conclusie is: ja, ik ben knap! (En bescheiden ook trouwens, maar daar hebben we het nu niet over.)
Na de maaltijd verdween de meerderheid van tafel. Ze hadden les. Ze aten snel de tiramisu die één van de meisjes als dessert mee had en vertrokken. De rest bleef voor koffie. Ik dronk een gewone koffie, de rest een Turkse. Ik voelde me in goed gezelschap. Na de koffie werd de toekomst afgelezen uit de kopjes. Emma wist met veel humor de groep te entertainen met haar voorspellingen.
Eén voor één droop iedereen af naar de les. Ik bleef alleen achter met mijn pc. Het was wat bewolkt, koud, en ik had zin om eens een dagje rustig binnen te blijven.
De avond werd snel laat. Ik sliep dan ook lang uit de volgende dag. Ik douchte, ontbeet en trok vervolgens de stad in. Ik zou me tot acht uur moeten bezighouden. Ik liep wat rond, las wat Derrida in een parkje (Park Jordan), dronk een espresso op een terrasje en las nog wat verder. Ik ging weer op wandel.
Ik leek geleidelijk aan wat mijn identiteit te verliezen in het stedelijke gekrioel. Ik genoot soms van de kijkende blikken en nam ze liefdevol in me op, maar ik werd me soms ook plots bewust van mijn afwezige blik, waarop ik me plots wat genegeerd voelde. Mijn gebrek aan doel vertaalde zich in een gevoel van verlorenheid, van onbestendigheid, van vluchtigheid, van vlucht…
De feedback in de stad is een kwestie van oogopslagen: Hoe kijkt men terug? Hoe beantwoordt men mijn blikken? Ik werd soms de hemel in geprezen, ik werd soms als een donkere schim langs gelaten. Mijn ‘vlucht’ kreeg trekken van een vlucht van mijn spiegelbeeld, een vlucht van mijn zelfbeeld. Ik zag mezelf niet meer aanvaard, ik zag mezelf niet meer erkend in de blikken van anderen. Het is een kwestie van oogopslagen. Ik verdwijn in een oogopslag, ik kom terug in een volgende oogopslag. Een echt zwerverbestaan zou ik mentaal nooit aankunnen.
Ik ging op een ander terrasje zitten en werd onvriendelijk verzocht ergens anders te gaan zitten. Ik ging dan maar weer op een ander terrasje zitten. Ik had ondertussen wel wat teveel koffie op. Mijn gevoel van onbestendigheid kwam in vlagen terug. Een teveel aan cafeïne heeft een vervelende werking. Ik dronk een cola (uit gebrek aan inspiratie in het aflezen van de kaart) en tokkelde wat neer op mijn laptop. Ik luisterde ondertussen naar een dronken straatmuzikant. Na elk liedje applaudisseerde hij zichzelf en riep hij zijn publiek met een vals Amerikaans accent toe: “I love you, Salt Lake City Beach!” Ik schreef ondertussen wat mijmeringen neer:
De nacht hangt over Aix. Lichten trekken de aandacht op kleurrijke etalages, kaarsjes fonkelen op de terrastafeltjes. Onder de platanen strekt zich een dak van parasols uit die de tafeltjes van vallende bladeren beschermen. Nu en dan klinkt een bulderlach door de Franstalig rumoer: duidelijk toerist, duidelijk Amerikaans toerist.
Voorbijgangers verspreiden zich in compacte stroompjes over het plein, samengehouden door een psychologie van een stad van smalle steegjes. Het is vreemd hoe ze samenblijven, en niet uitzwermen over het oppervlak. De schaarse open plekken zuigen in smalle stroompjes de gezelligheid van stad op.
Wow! Uit een hoek komt een trotse diva aangestampt. Flitsende ogen heen en weer; lange knipperende wimpers; haar wuivend op en neer: een kort rokje, een kort stukje glanzende nylonkousen, lederen knielaarzen die eindigen in een scherpe hak. Tik-tak, tik-tak. Ze geniet van elke blik. Ze geniet, maar niet omdat ze het ziet. Ze wéét dat ik kijk. Dat is genoeg. Haar schoonheid is er één die van studie geniet. Het is een schoonheid die bedoeld is bestudeerd te worden. Een model, zoals dat heet. Verhoudingen werden aan eindeloze reeksen van criteria voor het schone evenwicht onderworpen. Maar mijn blik is een blik van fascinatie, geen blik van magnetische aantrekking. Haar schoonheid heeft iets om mee naar buiten te komen, iets om aan je vrienden te tonen. Niet iets om mee naar binnen te gaan, niet iets om binnen te doen.
Tegen acht uur ging ik terug naar het appartement. Ik werd, zoals gewoonlijk ondertussen, vrolijk ontvangen door Justine en een vriendin van haar, een meisje die studeert in Lille. Samen met Elise, het gekrulde meisje met de eeuwig lachende oogjes, en een vriend. Mijn laatste avond bij de meisjes verliep ontspannen en aangenaam.
Foto's op: http://picasaweb.google.com/YourHighnessJohannes/2112008AixEnProvenceLudo#