zaterdag 27 december 2008

Netwerkmensen in een Bourgeoisstad

Er werd een couchsurfing-kerstfeestje gepland. De hele woonkamer werd omgevormd tot een speelkamer. Fabrice had een geschikt spel uitgedokterd voor een 15-tal mensen. Iedereen zou een klein cadeautje meebrengen voor een ander en met allerlei spelletjes zouden de cadeautjes verdeeld worden.

De gasten waren allemaal beleefd en verzorgd, maar ze leken allemaal de eigenschap gemeen te hebben dat ze wat charisma missen – een eigenschap typisch voor couchsurfers en andere ‘verdoofde’ moderne mensen: verdoofd door een leven van televisiekijken en koffiekletsjes met kennissen, een leven zonder diepgaandere connecties, zonder vrienden: een leven gereguleerd door koude, gladde netwerken.

We speelden de spelletjes onder leiding van de nichterige moderator Fabrice. Het was druk en mensen spraken wild en met weinig coherentie. Ik ergerde me wat aan de kinderlijke enthousiasme waarin de nobele couchsurfing-idealen leken te verdrinken. Tegen het einde van de middag was ik uitgeput en van langsom meer woorden gingen aan mij voorbij. ’s Avonds sliep ik als een blok.

Mijn verblijf bij de Jérôme, Fabrice en David ging verder wat geruisloos voorbij. Ik reflecteerde met Jérôme over mijn meest onmogelijke dromen, ik ergerde me aan het gebrek aan openheid en nieuwsgierigheid van Fabrice, en ik praatte met David over de geaardheid van zijn huisgenoten. Het huis waar ik logeerde was tenslotte zijn eigendom. Hij legde me uit dat het een huis was dat zijn familie had gekocht, dat het te groot was voor hem alleen en dat hij altijd al colocatairs had gehad. Toen hij nog studeerde liet hij altijd buitenlandse studenten de vrije kamers gebruiken, maar nu de laatste twee jaren had hij via couchsurfing Fabrice en Jérôme leren kennen en hij vond het wel een goed idee om het huis met hen te delen. Hij tilde er nauwelijks aan dat ze beiden homo zijn. Ik vond het maar wat vreemd, en ik weerhield hem die mening ook niet. Maar hij zei me dat ze hem niks vertellen over wat ze ‘achter hun kamerdeuren deden.’ Ik stemde ermee in dat je die fantasieën van mannen met mannen maar liever niet hoort. Hij zei dat hij een traditionele man was – en van dingen met vier personen zou hij al zeker niks moeten weten (gerekend: hij en zijn vriendin, plus de twee homo’s). “Hehe,” antwoordde ik.

Dinsdag vertrok ik naar Sophie. Fabrice en Jérôme kenden haar, maar ze hadden er weinig goeds over te vertellen. Niks slechts ook, gewoon dat ze nogal luid spreekt – en snel – en veel. Zonder het als een argument in de discussie te werpen bleef ik bij mijn standpunt: ze ziet eruit als een lekker wijf. Ik had die ene foto op haar profiel goed genoeg bestudeerd om in de onfeilbaarheid van mijn oordeel te geloven, een oordeel waartegenover al die homo-oordelen in een oogwenk in het niets verdwenen.

Op weg naar Sophie zette ik me wat schrap. Ik was beducht voor een kille schoonheid. Ik doorliep in mijn hoofd weer de uitwisselingen die we hadden gehad en construeerde in mijn verbeelding een persoonlijkheid. Ze had me in berichtjes soms wat bot beantwoord en ik kon moeilijk haar schoonheid en een zekere warmte in één beeld samenvoegen, of toch niet vanuit wat ik kende.

Toen ik bij Sophie aankwam, werd mijn beeld evenwel aan een bevallige werkelijkheid getoetst. Ik werd vriendelijk onthaald. En ook haar verschijning beviel me. Ze was hartelijk. Het gesprek vlotte, ongehinderd door de ontgoochelingen waarvoor ik beducht was, en ze zette zich naast me in de zetel. Ze was wel direct. Ze verbeterde mijn fouten in het Frans heel direct. Ik zei dat ik correcties wel kon appreciëren, maar ik verzocht haar om me niet meer dan om de tien zinnen op een fout te wijzen, om de simpele reden dat het anders irritant wordt.

Ze liet haar wil zwaar doorwegen in het gesprek en ik trok hier en daar wat tegen om onze relatie wat evenwichtig te houden. Ze gaf die avond een soirée onder vriendinnen en we waren algauw met vijf. De tafel stond vol met flessen drank. Het avondmaal bestond uit drank en een baguette met tapenade en wat chips. We dronken en speelden spelletjes. We raadden namen die op onze voorhoofden kleefden met post-its. Ik was Winny de Pooh maar ik kon het maar niet raden. Erna speelden we een spel met kaartjes waarop een woord stond in het Frans en één in het Engels. We moesten liedjes zingen met die woorden in. Uiteindelijk bleken bijna alle woorden wel ergens in één van de tiental liedjes te staan die we kenden. Ik was nog zo slecht niet.

De vriendinnen gingen slapen en ik keek met Sophie een aflevering van Californication. We keken erna nog één en gingen dan slapen. Ik hoorde ’s nachts allerlei vreemde geluiden maar ik trok er me niks van aan. Ik sliep tot ‘s middags. Niet lang nadat ik opstond, stond Sophie ook op. Ze kwam als een zombie uit haar kamer. Ik nam een douche.

Het appartement van Sophie was groot en ze deelde het met Maud, net als Sophie een studente. Sophie had me al verteld dat haar vriend er meestal bij bleef slapen. Hij stelde zich voor met de boodschap dat zijn vriendin de avond voordien te veel gedronken heeft en een beetje raar doet. Ze volgde niet veel later en sprak als eerste zin: “putain, je suis encore complètement bourrée.” Ik zei hallo.

De vriend van Maud ging verse croissants halen en bracht genoeg mee voor een lang uitgesponnen brunch. We keken wat tv samen. Het regende buiten en het was er niet meer dan een graad of vijf. Binnen was het warm, en meer dan dat, het was entertainend. Sophie had les tot laat in de middag en later gingen Maud en haar vriend ook wat dingen gaan regelen. Ik bleef achter met wat plannen en ideeën die ik wou concreter wou maken en ik besteedde mijn tijd half nuttig, half verwaasd door de hash.

De volgende dag maakte ik gebruik van het zonlicht om een wandeling te maken in de stad. Bordeaux is een bourgeoisstad. De vrouwen in bondjassen, de mannen in lange cabans, allen trots wandelend met de kin omhoog en een rechte rug. En de vrouwen met een purper-rode lipstick, die in feite eerder burgelijk dan verleidelijk was, de mannen met hun mesh. Het grootste deel van de stad werd ongeveer tweehonderd jaar geleden gebouwd. Grote, statige herenhuizen, in een stijl die je ook wel veel in Gent en Antwerpen tegenkomt, en pronkerige kathedralen en overheidsgebouwen waarin veel van de grootsheidswaanzin van het imperialistische tijdperk in werd vertaald. Typisch (neo)classicisme, met zuilen en andere koninklijk uitvergrote details die in feite nergens voor dienen behalve status uit te stallen. Overal zijn sporen te zien van de stadsplanning van weleer, en het is duidelijk dat er genoeg middelen gebruikt werden om die orde aan de huidige smaak en technologie aan te passen.

Toen de avond was gevallen ging ik afscheid nemen van Sophie en nam ik mijn spullen naar de plaats waar ik had afgesproken met Gaël, mijn volgende gastheer. Ik vroeg me af wat hem zou drijven om couchsurfers te ontvangen. Bij Sophie kwam ik alleszins moeilijk aan antwoorden. Ze had zelf nooit met couchsurfing gereisd, ze had er geen plannen toe, en ze was niet geïnteresseerd in culturele of linguïstieke verschillen, tenzij dan in de trotse zin, om haar sterkte op bot te vieren. Zo kapte ze vaak in op mijn zinnen met pietepeuterige correcties; zo vertelde ze mijn fouten aan haar vriendinnen; en zo praatte ze alsof ik me even onder haar vleugels kwam warmen. Ze was een vreemde kip, die Sophie. Onder haar vleugels voelde ik me afkomstig uit een onbenullig stipje niks, ergens te midden van dat grote niks dat vanaf het Franse taalgebied tot ver in die uitgestrekte zwarte einder rondom reikt. Het was alsof er rond het Franse grondgebied een grote kloof bestaat, een grote leegte die uiteindelijk uitgeeft op een gedoubleerde Etats Unis. En hoewel sommigen er zo diep als Quebec of Brussel in afdalen, deed Sophie dat niet. Goed Bordelais hield ze de kin hoog en stelde ze zich op als de maat voor beschaving. Ik had nog een hele eind te gaan.

dinsdag 23 december 2008

Een Ier, enkele homo's, en vooral veel superhelden

Ik wou van Toulouse naar Bordeaux al liftend reizen. Pierre zette me af op een oprit langs de periferie. Van daar af aan was ik aan de goede wil van de voorbijgangers overgelaten. Ik trof evenwel weinig goede wil en raakte er moeilijk weg. De koude wind blies scherp in mijn gezicht en ik betrapte mezelf op een nogal beteuterde blik. Ik was me ervan bewust dat dit niet de meest verleidelijke manier was aan een lift te raken.

Ik stond aan een oprit van de periferie met een bordje ‘Bordeaux.’ De periferie ging in de richting, elke langsrijdende chauffeur kon me helpen. Maar ik werd aangekeken met een halfbakken medelijdend ‘je suis désolé mais…’-excuus (zo’n begin van excuus dat door de snelheid van de bewegende wagen nooit tot een betekenisvol argument komt). Ik moest mezelf overtuigen om mijn kin hoog te houden en hun blikken met in een zelfbewuste kracht tegemoet te gaan. Ik veranderde verschillende keren van strategie. Ik maakte een bordje: ‘Périphérie NORD ->Bordeaux.’ En ik wachtte. Wellicht teveel woorden. Ik besloot de kaart van de buitenlandse reiziger uit te spelen en me minder nederig op te stellen – meer bepaald, op zijn Amerikaans. Ik schreef in reusachtige letters ‘NORTH’ op een blad en trachtte met een dwaas maar enigszins zelfzeker-arrogante glimlach bestuurders te lokken. Ik dacht na over al de indrukken die deze pose bij de voorbijgangers zou kunnen opleveren. Ik paste mijn strategie wat verder aan door elke bestuurder het teken te doen met duim en wijsvinger: ‘Een beetje! Gewoon een beetje verder?!’

Een jonge Fransman pakte me mee. Hij moest er eigenlijk de volgende afrit af maar hij bracht me voorbij de eerste péage en zette me af aan het eerste tankstation. Ik stelde me op voor de ingang van de shop. Ongetwijfeld de beste plaats. Ik sprak iedere klant aan met een korte introductie en de vraag om me in de richting van Bordeaux mee te nemen. Niemand was vijandig of onwelwillend en uiteindelijk trof ik een Ier, een wat oudere man met een witte BMW 5 vol rommel. Hij reed terug van een rugbywedstrijd in Carcassonne, terug naar Oxford (de gek). Hij kon me wel even meenemen, zei hij. Het draaide erop uit dat hij me aan een tramhalte vlakbij de ring van Bordeaux afzette. Heel makkelijk. Ondertussen vertelde hij hoe heel zijn leven rond rugby draaide, en hoe hij twintig jaar de Britse luchtmacht had gediend, met name tegen het Iers terrorisme in Belfast. Hij had een mooi gevuld leven gehad, hij was praktisch overal ter wereld geweest, hetzij om gevechtscommando’s op te leiden in parachutesprong, hetzij om als spotter voor een rugbyteam buitenlandse spelers aan te trekken.

In Bordeaux nam ik de tram naar het centrum. Het regende. Het regende al de hele dag. Mijn zelfgemaakt plannetje op basis van iets wat ik op Google Earth had gevonden, bleek wat groter in schaal dan ik dacht, en het wandelingetje dat ik voor ogen had bleek heel wat langer. Ik belde Jérôme. Het bleek al snel dat ik een verkeerd plannetje had gemaakt (naar de staat ‘La Roche’ en niet ‘Laroche’) en ik wachtte hem op aan een tramhalte. Hij liet lang op zich wachten. Het was donker en het regende. Ik bedacht dat mensen hier wat minder snel wegkijken, misschien omdat ze de verleidelijke uitwisseling van blikken minder snel als bedreigend aanzien.

Uiteindelijk kwam hij aan: op rollerskates – in de gietende regen. Hij had een paraplu in zijn hand. Die zwierde heen en weer. Hij leek niet erg stabiel te staan. Ik groette hem. Al snel werd duidelijk dat hij een wat slap handje had, en ook andere eigenaardigheden wezen erop dat hij een wat andere seksuele geaardheid had.

Jérôme heeft Chinese roots, maar is opgegroeid op het Franse eiland Réunion (een piepklein eilandje naast Martinique dat nog altijd officieel een deel van de Franse republiek is). Hij groette me evenwel zachtaardig en ik had niet de indruk dat ik van hem iets moest vrezen.

Hij stelde mij voor aan zijn colocataire Fabrice. David was nog op het werk. Fabrice was klaarblijkelijk ook homo. Hij was iets ouder, ergens in het begin van de dertig schatte ik. – Jérôme was 27, had ik op zijn profiel gelezen.

Het was wat vreemd om tussen twee homo’s toe te komen en ik vroeg me af of ze samen met de andere colocatair, David, een driekoppig liefdeskoppel vormden. Ik kon het me niet voorstellen (zoals het een heteroseksueel betaamd) hoe dat in zijn werk zou gaan. In feite kan ik me niets homoseksueel voorstellen zonder een zekere walging te voelen.

’s Avonds gingen we naar een feestje. Het zou een verkleedfeestje zijn bij iemand thuis. Het thema was ‘superhero’ en iedereen zou verkleed komen zijn als superhelden. Ik ging er stiekem van uit dat ik iets zou terechtkomen met veel vrouwelijke mannen maar ook veel mooie vrouwen.

Het bleek een feestje van een 22 jarig meisje, verkleed als Storm (gespeeld door Hale Berry in de film X-Men). Het was net als Hale Berry een slank, zwart meisje (maar toch net iets minder mooi). We liepen een kamertje binnen op het gelijkvloers. De kamer was lang, wit en rechthoekig en gaf uit op een toog waarachter een keukentje zat.

Eenmaal voorbij de deur was het moeilijker. De gastvrouw groeten ging als vanzelf; die twintigtal genodigden waren een andere zaak. Ik volgde mijn gastheer Jérôme en schudde achter hem aan hier en daar een hand of deelde enkele kussen uit. “Louis” – “Enchanté: Johannes.” “Maria” – “Enchanté: Johannes.” “Julien” – “Enchanté: Johannes.” Zo ging het ongeveer. Ongeveer. Na elke groet kwam nog een wenkbrauwfronsende “Quoi?!” waarop ik dan zei “Je suis Belge. Dis ‘Joan’ ou ‘Jo’ ou quelque chose.” “D’accord.”

Ik liep Jérôme verder achterna en we lieten onze drank achter aan de toog. Het grootste deel van volk stond rond de toog verzameld. Jérôme stelde me voor aan een Italiaans meisje, Maria, verkleed als muis, met oortjes en een neusje. We praatten wat.

Een smurf viel op. Hij had een blauw hemd en een witte broek aan. Zijn armen en zijn gezicht waren helemaal blauw, dezelfde kleur als zijn hemd. Op zijn hoofd had hij een rode kerstmuts, wat hem nog altijd geen superheldenstatus gaf, maar toch al iets meer als een gewone smurf. Andere ‘superhelden’ waren P-diddy (twee), de paus (een student uit Kameroen), Zorro, Asterix, Lara Croft, en nog vele anderen. Ik was superbelg – of toch alleszinds de beste Belg aanwezig. Ze vielen ervoor. Min of meer toch.

Ik dronk een rum-cola en praatte wat met Zorro en later met de twee P-diddy’s. De P-diddy’s waren vooral geïnteresseerd in drugs. Ik rookte wat hash mee en nipte mijn rum-cola leeg. De combinatie met de hash gaf me wat een terugslag. Mijn beginnende kennismaking dreigde in het gevaar te komen, en ik schakelde over naar cola. Ik babbelde een beetje met iedereen. Ik ging ergens zitten en praatte met de mensen naast me, stelde me recht en praatte met de mensen recht tegenover mij, ik ging ergens anders zitten en praatte met iemand die naast me kwam zitten.

Een ‘ssshht’ werd doorgegeven door de zaal. “Als iedereen zwijgt is er muziek!” werd er luid gefluisterd. De speakers van de laptop waren net sterk genoeg om een metalig, sissend geluid door de zaal te voeren dat aan een liedje deed denken. Even werd er meegezongen, even werd er op een ritme bewogen, maar het enthousiasme wakkerde aan en algauw werd er weer boven de muziek uitgesproken. Stephanie, het meisje dat het organiseerde, zei dat ze geen luidere muziek opzette omdat mensen anders gewoon luider zouden spreken en er nog meer lawaai voor de buren zou zijn. Slim geredeneerd, dacht ik. Er was nu al veel op straat te horen.

Ik dronk één van de Leffe’s die ik had meegebracht en praatte wat verder met wat anderen. Meisjes hadden hoge achting voor mij. Enkele meisjes maakten het dubbelzinnige grapje dat erop neerkwam dat ik zowat alle mossels in het kamertje voor het grijpen had. Ze moesten het woord voor woord uitleggen waarna het groepje afdruipend uiteenviel. Mijn succes was misschien te wijten aan het feit dat ik er met een homo was, omdat mijn enige connectie met de ‘echte’ wereld, een homo was. Hij stelde voor mij geen enkele concurrentie voor ten aanzien van de meisjes. Ik had ze voor het grijpen, want hij werd als neuter beschouwd, zoals elke homo voor een meisje, en ik werd als een soort geseksualiseerd supplement beschouwd: een neuter met nog iets – een piet.

Een meisje was geïnteresseerd in wat ik deed. Ik had mijn verhaal die avond al een tiental keren gedaan, en ik vond weinig inspiratie om het wat te variëren. Ik zei dat ik werkloos was, en dat ik zowat overal in Europa ging werkloos wezen. Ze verstond niet dat ik werkloos was en bovendien nog fier op was. Ik vertelde dat ik moeilijk werk kon zoeken omdat ik constant op verplaatsing was en de taal niet goed sprak. Ze bleef aandringen. “Waarom leer je de taal niet gewoon?” Ze vormde geleidelijk aan een oordeel over mij dat aan haar blik te zien niet zo positief was. Ze geloofde haar eigen woorden nog nauwelijks en vertelde een vriendin wat ik er deed. Die zei dat het niet waar was. Ik zei van wel. Haar vriendin vertelde haar vervolgens wat ik haar had verteld, of toch bij benadering: hij reist door heel Europa voor een jaar en doet nu een tour de France en wilt daarna naar Oostenrijk, Duitsland, Italië en Spanje om al die talen te leren en op een persoonlijke wijze in contact te komen met bewoners van het hele continent. “Was dat dan wat ik deed?” vroeg ik me af. Het klonk heel leuk zoals het uit haar mond kwam. Misschien moet ik dat dan maar zeggen in het vervolg.

De smurf had door zijn blauwe verf op zijn armen en zijn gezicht een handicap. Iedereen en alles wat hij aanraakte werd blauw. Hij leek wel radioactief. Een soort van koning Midas (diegene die alles in goud veranderde door zijn aanraking) maar moderner. Iedereen zat al onder de plekken. Hij dronk minder om zich onder controle te houden. Hij dronk cola. En de superheldinnen rond hem wezen er hem steeds nauwlettend op wanneer hij iemand dreigde aan te raken. Hij mocht niet bewegen. Maar hij wou dansen. Hij mocht niet, dus hij zong, samen met enkele superheldinnen. En ze zongen Franse chansons, naar goeie Franse smurfengewoonte.

Storm vertelde me dat haar roots in Cuba lagen. Ze was zwart, Cubaans, en ze had zowat half de wereld afgereisd. Ze hield van reizen. Ze was om die redenen ook bij couchsurfing gekomen. (Die ‘ik hou van reizen’ leek achteraf bezien wel een retoriek om het gesprek in de positieve trant verder te laten gaan, en onze gelijkenissen te benadrukken. Want wat was dat reizen wel voor haar? Wellicht een constant ontwortelen, een constant verhuizen en opnieuw beginnen.)

Het werd later en grappiger, maar we werden ook moe. Jérôme zag er behoorlijk dronken uit. Hij wou nog een laatste pintje drinken voor we op weg gingen en dronk een Leffe. Ik dronk een Heineken en legde het woord ‘afwaswater’ uit in het Frans.

En zo gingen we op weg. Jérôme vertelde dat Fabrice de Italiaanse Maria en haar twee vriendinnen had mee naar huis genomen omdat ze geen slaapplek hadden. Ik hoorde allerlei hints tussen zijn woorden door. Fabrice ging ze in Jérômes kamer te slapen leggen. Ze waren met drie en hij had slechts een dubbel bed. Hij zou dus zelf ergens anders moeten slapen. Maar hij wist nog niet goed waar. Ik zei medevoelend dat dat wel vervelend was voor hem. Ik voelde een conclusie aankomen die ik niet kon dragen en ontwikkelde een twijfelende angst. Voorbarige conclusies of niet? Hij zei uiteindelijk dat hij wel in ‘dat kleine, onconfortabele bedje’ op de kamer van Fabrice zou slapen. Hij leek het echter niet geheel overtuigd te zeggen, en enkel omdat ik met het voorstel kwam aanzetten om bij mij te slapen. Ik wou er niet aan denken, en ik liet hem (met een dubbel gevoel) geruststellend weten dat het hem wel zou lukken om te slapen bij Fabrice.

Het was 4 uur 30 tegen ik sliep. Jérôme liep nog twee keer langs om naar de keuken te gaan. Tegen negen uur ’s morgens kwamen de meisjes naar beneden. Het duurde lang vooraleer ze naar beneden kwamen en ik kon moeilijk slapen met de gedachte dat ze straks naast me zouden staan. Ik verstopte mijn hoofd onder mijn deken, wachtend tot ze weg waren.

Ik sliep wat verder maar werd algauw opnieuw verstoord. Herhaaldelijk. Tegen 12 uur stond ik uiteindelijk op, met David en zijn vriendin aan de ontbijttafel net naast mijn bed. Ik wikkelde me in mijn kimono/peignoir en ging me douchen.

dinsdag 16 december 2008

La ville en orange: Toulouse

Ik beeldde me Toulouse in als een grote stad. Ik wist niet in te schatten hoe groot. Wel wist ik dat het een metro had. Daaruit leidde ik af ‘tamelijk groot.’

Van de trein volgde ik de bordjes naar de metro. Het treinstation was groot en modern. Ik had geen kaart en totaal geen idee van het openbaar vervoer, maar ik wist wel dat het zo’n 4 kilometer was naar het appartement van Pierre. Ik kocht een tienbeurtenkaartje voor het openbaar vervoer aan de ingang van de metrotunnel en zocht een plannetje van de stad op. Na een tiental minuten op zo’n een plannetje te staren besloot ik het te wagen. Ik vertrok met een reeks van mogelijkheden voor ogen en met mijn huis op wieltjes achter me aanrollend op weg naar een busstation wat verder.

Ik bereidde me voor op mijn kennismaking met Pierre. Zijn adres bleek naar een groot appartementsgebouw wat buiten het centrum te verwijzen. Hij groette me en droeg mijn tas naar zijn flat. Het was een studio: één grote kamer, met een klein keukentje en een klein badkamertje apart. Het moest volstaan, dacht ik, en ik plofte me in zijn zetel. Pierre bleef rechtstaan.

Ik had dorst, maar ik volgde zijn voorbeeld en stelde me terug recht. Hij woonde in Toulouse vanaf september, om er een master in commerces te doen. De introductie werd verder wat overgeslagen en hij stelde me allerlei vragen in de trant van ‘speel je gitaar?’ ‘welk liedje wil je dat ik speel?’ ‘ken je die artiest, en die?’ Ik wou een goede, ‘beleefde’ eerste indruk maken en antwoordde op zijn vragen. Hij bleek een elektrische gitaar te hebben en hij kende enkele liedjes. Hij wou ze voor mij spelen.

Pierre liet me een plan achter en stelde me voor om ‘s anderendaags ’s middags in het studentenrestaurant te komen eten. Ik bestudeerde het plan en stippelde een tochtje uit. Wat ik zag van Toulouse was weinig interessant. Staten, huizen, auto’s, nog meer straten, nog meer huizen, een autovrije winkelstraat, en dat was het zowat. Ik luisterde wat naar mijn iPod en observeerde wat mensen in hun allergewoonste gangetje. Ik had het gevoel in een sterielere stad te zijn terecht gekomen, vergeleken met meer agressieve en machistische steden als Montpellier en Marseille. Hier liep iedereen ergens naartoe. Iedereen. Zonder omkijken; zonder enkele blikken uit te wisselen om de natuurlijke sociale hiërarchie te bestendigen.

De volgende ochtend vertrok Pierre weer vroeg en ik bleef rustig alleen achter. Ik had hem gezegd dat ik niet weer zou mee-eten in het studentenrestaurant, omdat ik wou gaan joggen. Het weer was evenwel te slecht om effectief te joggen. Ik trok mijn wandelschoenen aan en ging wandelen met mijn hartslagmeter en mijn camera. Ik maakte veel foto’s en probeerde ondertussen mijn hart een gemiddelde van 140 te laten kloppen, wat met mijn conditie geen probleem was. Ik moest zelfs helemaal niet zo snel lopen.

Ik doorkruiste een zuidelijk gedeelte van de stad westwaarts, in de richting de rivier waarlangs deze stad gebouwd is, de Garonne. Hier waren veel oudere gebouwen te zien, gekenmerkt door de opvallende oranjerode baksteen. Ik liep door straten met diamantairs en klerenwinkels van dure merkkleding. Het miezerde, het was geen weer om mensen te observeren.

’s Avonds nam Pierre me mee naar een debat op zijn school, het prestigieuze L’Ecole de Commerces. De school had de politicus Nicolas Dupont-Aignan uitgenodigd, een europarlementslid met een voorgeschiedenis in Parijs. Maar wat een debat heette werd in realiteit eerder een toespraak. Hoewel er een moderator aan elke zijde zat, werd er weinig gemodereerd. Meneer het europarlementslid stootte op weinig weerstand.

Dupont-Aignan bepleitte iets wat niet zo voor de hand lag. Hij was tenslotte tegelijk europarlementslid en overtuigd gaullist. Een gaullist is iemand die – in tegenstelling tot de gemiddelde flamingant – politiek denkt, iemand die de status van de Franse Republiek wil aanzwengelen. Zijn retoriek leek me heen en weer van links- naar rechtsradicaal te slingeren. Hij was een chauvinist, een patriot, zoveel was zeker, maar hij liet zich niet in de typische nationalisten-vallen strikken (misschien wel vooral omdat die vallen door de moderatoren niet goed werden uitgezet). Het ging hem in hoofdzaak over de structuur van de Franse instituties, maar onderliggend kwam het wel (zoals altijd bij populistische sprekers) neer op een soort van superieure identiteit, een superieure Franse (Parijsse?) intellectuele en politieke traditie enzovoort. Het publiek zag niet in dat hun Franse identiteit geen vanzelfsprekend gegeven was – er waren dan ook nauwelijks of geen vreemdelingen in deze école de commerces te zien, laat staan kritische vreemdelingen.

De volgende dag regelde ik mijn afspraak met Romain, die zich het weekend over mij zou ontfermen. Tegen de avond ging ik er naartoe.

Romain wachtte me op aan het metrostation. Hij was vergezeld door Adrian, één van zijn colocatairs. Ze studeerden alle drie voor ingenieur, vertelden ze, en ze hadden alle drie ook couchsurfing.com gebruikt om te reizen. In de zomer hadden ze elk een drietal maanden in een ander continent gereisd: Romain in Rusland en Mongolië; Adrian in Peru; en Pierre in Canada. We aten samen en ik probeerde de gesprekken te volgen. Dat lukte evenwel moeilijk. Ze spraken onderling snel, en over dingen waar ik niet van op de hoogte was. Ze leken mijn aanwezigheid niet echt als een uitwissing te beschouwen, maar eerder een soort wederdienst aan het systeem. Ik was ‘iemand van couchsurfing.’

’s Avonds naar een bar gaan leek mij het leukst, en zij gingen akkoord. We gingen naar een Irish Pub, dronken elk één biertje en speelden wat Jengo (een spel waarin je een toren van balkjes stuk per stok demonteert en hoger opbouwt, waarbij het risico dat hij omvalt dus steeds groter wordt). Na het pintje gingen we slapen.

Toen ik opstond waren de jongens aan het LAN’en: counterstrike. Ik had een afspraak met Hélène (mijn gastvrouw in Perpignan) en we zouden ’s middags de stad wat bezoeken en ’s avonds eventueel uitgaan. Het was zaterdag, en met kerstmis over enkele weken was er veel volk in het centrum. We liepen alle kleine straatjes door en gingen een koffie drinken. Het was wat vreemd om met Hélène in een stad te lopen die ze niet kende. Het was alsof de rollen ineens anders lagen, en ik was beducht om geen romantische signalen uit te sturen, beducht omdat Hélène er in deze context weleens zwaarder aan zou kunnen gaan tillen. We wandelden nog wat en gingen een pint drinken.

’s Avonds gingen we naar een aperitief dat door enkele couchsurfers werd georganiseerd. We dronken er goed door. Hélène en ik hadden graag nog iets actiefs gedaan, iets met wat dansen, maar dat kwam er niet van. Jongeren gaan hier heel wat minder uit zoals bij ons – de prijzen verklaren dat voor een groot deel. ‘Hou je van uitgaan?’ kun je hier daardoor best vertalen door ‘hou je van soirées?’ En dat gaat dan eerder om georganiseerde avondjes bij vrienden met spelletjes, muziek en drank – vaak veel drank – waar dan ook wel al eens wat gedanst en gezongen wordt.

Het werd vlug laat en ik liep met Hélène en haar gastheer mee op weg naar onze slaapplaatsen. Ik sliep de andere kant van de stad. Er reed geen openbaar vervoer ’s nachts dus ik wandelde en wandelde. Ik zag dronken mensen, plaatsen waar feestjes aan de gang waren, en ik had een lange weg af te leggen. Ik kwam een auto tegen die in het midden van de staat stilstond met een draaiende motor, met een slapende vrouw achter het stuur en een slapende man met zijn hoofd op haar schoot. Ik tikte even op het raam. Ze keken wat verdwaast op en ik stak vragend mijn duim omhoog: “Ca va?” Er kwam geen antwoord, uiteraard. Ik haalde mijn schouders op en liep door. Enkele honderden meter verder keek ik nog eens om: de wagen stond er nog steeds, de motor draaiende, de lichten aan. Wellicht dronken.

’s Morgens was ik groggy. De uren slopen voorbij. Mijn volgende gastheer was Paulin. We spraken af ’s avonds om 18 uur. Ik nam de metro naar zijn adres en hij ontving me op meest zachtaardige manier. Poeslief, dat was net wat mijn kater nodig had. En ik had geluk. Ik ontspande me wat in zijn zetel en we praatten gezellig. Hij was om de best mogelijke reden met couchsurfing begonnen. Hij had couchsurfers ontmoet bij vrienden en was zo geïnteresseerd geraakt. Hij nodigde een vriendin uit en we aten samen een tartiflette (samen met de raclette en de kaasfondu een typische schotel op basis van kaas). En ondanks ik herhaaldelijk duidelijk maakte dat ik moe was en weinig zin had in een kroegentocht – gezien mijn kater en mijn wandeling van de vorige dag – liet ik me toch overtuigen om een stapje te zetten. Hij werkte immers steeds laats op weekdagen. Hij werkte in het theater als licht- en geluidstechnicus en werkte van 18 tot 23 uur. Met ons drieën wandelden we wat en we gingen uiteindelijk zitten in een aangename studentenbar om een Leffe te drinken.

Door zijn werk zag ik Paulin weinig 's avond. Een middag gingen we samen wandelen en nam hij me naar een galerijtje die hem erg beviel. Het was voornamelijk georiënteerd op striptekeningen. Er waren veel invloeden van pop-art in te herkennen, en de typische kritieken op onze postmoderne conditie, onze doordeweekse consumptie en oppervlakkige hang naar bevrediging enzovoort. Het smaakte me wel, nog eens wat cultuur tegenkomen die van zichzelf bewust is.

’s Avonds mocht ik een voorstelling bijwonen in het theater waar Paulin ’s avonds werkte. Het was geweldig. Het was bijzonder goed geacteerd, en het stuk zat goed doordacht, menselijk ineen. En na het stuk bleef ik nog wat achter met Paulin terwijl de bezoekers naar huis gingen. Ik hielp hem wat mee het podium opruimen en de afwas van de bar doen. En de acteurs kwamen me met een heel ander gezicht begroeten achter de bar, afwassend. Paulin had me de vorige dag wat ingeleid (hij had zelfs gevraagd iets trager te spreken voor mij) en ze kwamen mij allerlei vragen stellen. Het was vreemd om ze zo de ene moment met een zaal vol toeschouwers te bewonderen en het andere ermee te staan praten over mijn reis. Het leek maar iets kleins en onbelangrijks in vergelijking.

Paulin en ik gingen slapen. De volgende dag nam ik afscheid en ging ik naar Pierre en Céline, een koppel dat wat verder van het centrum woont, in een ruime flat met een tuintje, een hond, en beiden een auto voor de deur. Celine werkt, Pierre studeert nog. We dronken een biertje samen.

Er werd voorgesteld om een schoolvoorstelling in de faculteit wetenschappen bij te wonen. Zoals gewoonlijk zei ik ja. Het bleek echter een nogal bizarre voorstelling te zijn. Het bestond uit monologen van jonge acteur die vertelsels opvoeren over de kindermishandeling die ze zouden hebben doorgemaakt. Heel dramatisch. Maar bizar genoeg werd er tussen de diverse monologen gedanst, en werd het geheel ondersteund door een klein akoestisch live-orkestje. Het was een vreemde opzet. De monologen waren sterk geacteerd, de dans mooi en de muziek origineel en verzorgd, maar het geheel was ontzettend onesthetisch en, erger nog, moraliserend. Het wel leuk om deze jongeren te kunnen observeren maar ik schaamde me wat in hun plaats: wat een schools gedoe.

De volgende dag wou Pierre het wat rustig houden. Het was vrijdag, maar hij wou de dag erop wat doorwerken om wat werk in te halen. Céline was naar haar ouders. We gingen pokeren bij drie van zijn vrienden. We aten samen een geïmproviseerd pastagerecht met een grote toren pannenkoeken als dessert. Na het eten werd een verzameling flessen sterke drank op de tafel uitgespreid. We dronken. Er werd een waterpijp geprepareerd. We dronken en rookten. Jetons werden verdeeld en kaarten geschud. We dronken en rookten en speelden poker.

De volgende dag werkte Pierre van ’s morgens vroeg 7 uur in de woonkamer (terwijl ik sliep) tokkelend op zijn pc. Ik sliep tot ’s middags. Ik maakte me klaar om naar Bordeaux te vertrekken en Pierre voerde me naar een plek om te liften.

Ik liet deze stad achter met een opgelucht hart. Ik voelde me van bij mijn aankomst wat bekneld in het keurslijf dat al de middelmatigheid op me projecteerde. Het enige moment dat ik het gevoel had dat er buiten de grenzen van het massadenken gedacht werd, dat de doos geopend werd en mijn hersenen zuurstof kregen, was in die enkele dagen bij de technicus met de artistieke geest, Paulin. Van Pierre die maar niet kon stoppen over zijn favoriete gitaristen, Romain die me behandelde als een wederdienst aan het systeem, Hélène die misschien wel liefst onder een palmboom wou gaan liggen, het feestje onder couchsurfers waar niks Toulousiaans aan was buiten de wijn, en ook het gezelschap van Pierre en Céline: allen leken ze angstvallig vast te houden aan een zeker middelmatigheid dat ervoor zorgde dat onze gesprekken steeds weer vast dreigden te lopen.

Het effect van al dit vertaalt zich in een nogal neerslachtige vertelling. Maar ja, het maakt het moeilijk om je blik van de bodem af te wenden als je weet dat het schip dreigt vast te lopen. Misschien hou ik er wel een kromme rug van over. Ach ja. Ik heb nochtans geprobeerd om Pierre te stimuleren om zijn muzikale horizonten wat uit te breiden door over mijn passie voor muziek te spreken, ik heb geprobeerd om Romain te betrekken bij wat ik deed, ik heb geprobeerd om Hélène wat ‘zingevende’ boeken aan te raden, en ik heb geprobeerd om op Pierre en Céline interesses over te dragen aangaande de diversiteit aan culturen die ons continent bieden. Maar de gemiddelde Dr House- of Sex and the City-aflevering heeft simpelweg een grotere impact op de levens van deze mensen dan die enkele dagen dat ze met mij samenleven. Misschien kan ik beter op reis gaan tussen de sets in Los Angeles. Trouwens, 'La ville en rose' is eigenlijk oranje.

dinsdag 9 december 2008

Pssst! Perpignan is eigenlijk een postkaartje!

Na het weekendje Lozère was ik behoorlijk uitgeput. De laatste twee dagen in Montpellier nam ik wat rust en gingen dan ook wat onopgemerkt voorbij. Ik schreef wat, ik zocht wat adressen voor mijn volgende couch, en ik deed wat kleine noodzakelijke dingen: ik waste mijn slaapzak, ik hielp de verwarmingsketel in gang steken en ruimde wat op. Enzovoort.

Ik vertrok uiteindelijk dinsdag tegen 17 uur. Het vertrek viel me wat zwaar. De laatste 10 dagen was ik me op mijn gemak beginnen voelen bij dit zachtaardig groepje studenten. Terug naar de harde werkelijkheid. Ik prentte mezelf in dat deze ontmoetingen allemaal winsten waren, en dat het afscheid geenszins een verlies is. Zeg nooit “Vaarwel,” maar zeg “A+++!” (A plus tard – tot later. “Vaarwel” verstaan ze hier trouwens toch niet.)

De TGV zoefde me Catalonië binnen, op naar de stad Perpignan, de eindbestemming van deze trein. Het ging uiterst vlot. Ik liep met de massa mee het station uit. Het was inmiddels donker. Een kille, gure wind blies de massa uiteen. Velen werden opgewacht door auto’s. Hélène zou mij eveneens komen oppikken aan het station. Het daagde me dat ik niet wist met welke auto ze reed, en ik niet wist hoe ze eruit zag, op een close-up van een half gezicht na (haar profielfoto). Ik wachtte. De massa vloeide langzaam af in de verschillende richtingen waarop het stationsgebouw uitgeeft, eenzaam te voet, in auto’s, in luidruchtige bendes met Noord-Afrikaanse roots... Ik belde Hélène op. Ze was op weg. Ik dook wat dieper weg in de kraag van mijn jas en wachtte. Ik hield een nauwlettend oog op mijn bagage terwijl ook de laatste Noord-Afrikaanse macho het afdroop.

Een nieuwe Renault Clio stopte voor het voetpad. Iemand groette me zwaaiend. Een meisje. Het was Hélène. Ik opende de passagiersdeur en ze groette me opgetogen. Ze vroeg me hoe mijn naam werd uitgesproken. Na verschillende pogingen besloot ik in haar plaats: “Johan, Johannes, Jochen, wat maakt het uit: ik versta u!” en ging in de passagierszetel zitten.

Het viel me op dat haar profielfoto’s ‘mooie foto’s’ waren. Ik zou ze op straat nooit herkend hebben met louter die twee foto’s voor ogen. Ze had een bleek, wat vaal gezicht met onuitgesproken karakteristieken. Maar ze sprak net zoals ze schreef in onze email-correspondentie: geestig, geamuseerd en immer opgetogen. Haar oogjes schitterden als ze sprak en ik voelde me warm onthaald. We zouden iets simpels eten en vroeg gaan slapen want ze was moe.

Haar flat bevond zich in een buitenwijk van de stad in een uitgestrekt complex van gelijkvormige rechthoekige blokken. Het was lelijk, maar haar warme, ruime, en – belangrijk: - nette flat maakte veel goed. Het was smaakvol gedecoreerd met rood- en oranjekleurige doeken. Het had iets gezelligs, iets wat ik al even niet meer gezien en gevoeld had.

Hélène huurde de flat samen met een vriendin die met enkele vrienden op vakantie in Spanje was. Ze vertelde me dat ze nog nooit iemand ontvangen had als ze er op haar eentje was, en dat ze er wat twijfels bij had. Ik zei dat ik het begreep – en vulde aan dat ze van mij niks hoefde te vrezen: tenzij roofmoord, verkrachting, of een pijnlijke marteldood, en dat ik eigenlijk een seriemoordenaar was die heel couchsurfing.com wil uitmoorden. Niet zonder enig misverstand besloot ze me toch een sleutel te geven zodat ik kon uitslapen, en zodat ik kon wachten op de warmte van de middagzon om de stad te gaan verkennen. Het was dat of op straat van acht uur ‘s morgens. Ik liet de grapjes verder achterwege.

Als aperitief dronken we iets wat ze notenwijn noemde, een likeur die ze uit het dorp van haar grootouders had meegebracht. Het was lekker. Ze was wat jaloers op wat ik deed. Zelf had ze dat altijd wel willen doen, zei ze, maar nooit de kans ertoe gehad. Na haar stage kon ze op diezelfde plaats direct vast beginnen werken, een chocoladefabriek, en ze kon die kans niet laten schieten – alhoewel ideeën van vrijheid en avontuur al langer lagen te rijpen in haar geest. Ze was wat jaloers, ondanks ze duidelijk niet dezelfde keuzes zou maken. Ik gaf ze goesting om te reizen, om vrij te zijn, om dromen van avontuur en expeditie na te jagen. Mijn anti-exotische filosofie vond weinig vruchtbare voedingsbodem.

Haar vriend deelde vele van die ideeën, zo bleek. Hij woonde ondertussen al geruime tijd in Australië, en drong er geregeld op aan om hem te komen vergezellen. Maar zij had nu nog maar net een degelijke job gevonden en wat van een stabiel leventje opgebouwd in Perpignan, en ze had serieuze twijfels. Haar twijfels over haar relatie zou ze me later nog opbiechten.

We aten een bescheiden hoofdgerechtje bestaande uit pasta en diepvriesgroenten waarna ze me fier een collectie kazen liet proeven. Het is iets typisch voor Franse jongeren om het hoofdgerecht sober te houden maar erna met kaas en ook een dessert te komen aanzetten. Ik heb niettemin nog steeds die gebruikelijke neiging om me vol te steken met het hoofdgerecht, ’t is te zeggen, met die pasta met bloemkool, of rijst met aardappelen, of een taart van aubergines, of wat het ook is dat ze hier een hoofdgerecht noemen. Ze had een flan van chocolade gemaakt als dessert: heel lekker.

Ze raadde me verder nog allerlei bezienswaardigheden aan en plande zowat het hele verloop van mijn verblijf. Maar het werd al vlug laat en we kropen met oog op al het nieuws dat de volgende dagen zouden brengen onder de wol. Ik sliep in het bed van Gwen, in een eigen, afgescheiden kamer. Ik werd voor het eerst in lange tijd niet al rillend wakker en sliep uit tot halfweg de volgende dag. Ik voelde me even wat schuldig dat ik het uitslapen boven mijn reisavonturen verkoos. De moeite die ik de vorige dag had om mijn gastvrouw te overtuigen van mijn motieven om te reizen vertaalde zich wat in een schuldgevoel: ze was er kennelijk in geslaagd haar drang tot ‘toeristisch avontuur’ op mij af te stralen. Ik besloot uiteindelijk dat zoiets niet bestaat, dat ‘toeristisch avontuur’ nog steeds niet meer is dan een product van onze collectieve verbeelding. Maar het bed was zo lekker zacht en warm… en ondertussen was mijn gastvrouw al halfweg haar werkdag.

Ik kon mezelf moeilijk overtuigen. Gewoon iets doen wat een serieus toerist betaamt, dacht ik, en ik vertrok naar het centrum. Ik nam mooi gecomponeerde foto’s van palmbomen. Ik miste enkel nog een wit strand en een ontvoogde slavin die voor enkele eurocents de hele dag met palmbladen wuifde. Ik moest een andere fantasie zoeken. Liefst één die we allemaal koesteren (en waarmee ik U jaloers kan maken, tiens!?).

Maar het was koud en winderig. En vanuit de kilblauwe hemel straalde de zon niet meer dan een minimum aan warmte om me gemotiveerd te houden. Ik hield even halt en keek naar boven, en ik dacht heel even om die gele bol eens te bedanken. Maar ik realiseerde me dat de aarde wellicht ooit in haar genadeloze vlammenzeeën tot zijn einde zou komen. Fuck you too, dacht ik, en volgde een route langs de bezienswaardigheden die ik met Hélène op een plannetje had uitgetekend.

De oostelijke helft van de stad wordt hoofdzakelijk bevolkt door Noord-Afrikaanse types – zigeuners, zei Hélène me, maar aan de hoofddoeken te zien zijn het dan wel geen Roma’s, maar eerder Algerijnen, Berbers en Marokkanen, of althans zigeuners van aldaar. De onderhouds- en schoonmaakdiensten van de stad deden in deze wijken duidelijk minder moeite. Afval en rommel op straat, roestige verlichtingspalen, bouwvallige gebouwen, er was een probleem. Ik nam mijn notieboekje en noteerde in grote drukletters: PROBLEEM!!!, en ik nam wat foto’s van het staatbeeld.

De winkels lagen grotendeels geconcentreerd in het westelijke deel van het stadscentrum. Het was er gezellig. Het leek wat op Aix-en-Provence: veel smalle steegjes en rustige pleintjes waardoor en -over kleine groepjes lopen te flaneren. Mensen waren er opvallend modieus en modern gekleed: het is alsof de traditionele klederdracht van de ene helft van de stad een terugslag heeft op de andere helft, alsof de hoofddoeken en de korte rokjes samen een natuurlijk evenwicht vormen.

Tegen een uur of zes ging ik terug het appartement opzoeken. We sloten de avond af op het appartement van Hélène met een aflevering van de reeks Californication. Het bleek een sterke serie, over een schrijver in Los Angeles die de ene naar de andere vrouw verleidde louter door zijn roem, maar onderwijl te weinig produceerde om zijn faam hoog te houden.

De volgende dag sprak ik af met Séverine, een meisje die ik via couchsurfing had gecontacteerd om iets te gaan drinken en de stad wat te verkennen terwijl mijn gastvrouw werkte. Séverine bleek een klein brunetje. Ik was haar uiterlijk vergeten te bestuderen op haar foto’s en had totaal geen idee wat voor iemand het zou zijn. Ik had wel de interpretatie van mijn indruk onthouden, namelijk dat ik ze mooi vond. Iemand groette me nogal onverwacht. Ik stokte even en gaf mezelf gelijk dat ze wel mooi was: ja, het is Séverine. Ik was onvoorbereid. De introductie begon weer vanaf nul: “dus wat kom je hier in Frankrijk zoeken in de kou?” – “Euhhh, mja, wat kom ik hier eigenlijk zoeken?” Ik wist het even niet meer. Maar het vlotte uiteindelijk wel en een biertje bevorderde dat alleen maar. We praatten over taal, over reizen, de gebruikelijke onderwerpen, de Belgische politiek, het milieu enzovoort.

Van Séverine ging ik terug naar Hélène. Ze had afgesproken met enkele collega’s om iets te gaan drinken in een trendy bar, Cosy. Het was er verzorgd en hypertrendy ingericht. Alles design, alles glamoureus en hip. Maar de hipheid schitterde door in de prijslijst. De collega’s dronken allemaal cocktails van 9 euro 50. Hélène raadde me iets regionaals aan, Banyuls, en ik liet me overtuigen. Dit was goedkoper: 5 euro voor vijf nipjes. Wel een mooi glas.

De avond verliep wat oppervlakkig en oninteressant en de volgende dag nam ze me naar Collioure, een romantisch oud vissersdorpje met kleurrijke gebouwtjes en reusachtig kasteel in het midden van de stad. Prachtig. Ik trok foto’s terwijl de zon onderging. Vaderlief belde maar ik wimpelde hem af met de boodschap dat ik foto’s moest maken. Ten slotte maken de echte herinneringen zichzelf niet. De zonsondergang, en vooral zoals die de wolken met tinten van rood en purper kleurde, leende zich goed om die geïdealiseerde geschiedenis te imiteren die vaak op postkaartjes te zien is.

’s Avond gingen we weer naar dezelfde bar als donderdagavond. Er werd een trektocht gepland voor de volgende dag. We zouden vroeg moeten vertrekken, dus werd de feeststemming al snel wat getemperd. Onze trektocht ging van start onderaan een bergflank van het kuststadje Banyuls. De sfeer viel wat tegen. We waren met zeven. Degene die de leiding nam zei klaarblijkelijk graag “dac” in plaats van “d’accord,” en “affirmatif” in plaats van “oui.” Verder was hij ook heel fier op zijn uitrusting. Zijn persoonlijkheid (of net het gebrek eraan) had het zwaarste gewicht in de groep. Ikzelf vond het nogal flets en vervelend al dat formeel gepraat over welke aankopen hun delicate verwachting het meest bevredigden. Hij had iets weg van een beroepsmilitair, maar dan zonder bierbuikje en iets narcistischer. We liepen naar de top, we aten, we namen enkele mooie foto’s en gingen terug naar beneden.

Veel mensen met een hoog diploma en een veeleisende werksituatie, zoals Hélène en haar collega's, lijken enigszins een gepolariseerd leven te leiden. Maximaal van het leven profiteren lijkt in de praktijk in te houden dat men nerveus van het ene uiterste in het andere overgaat: van keihard, hersenloos werken naar passioneel, en al even hersenloos ontspannen. Ze zien er evenwel geen polariteit in. En dat is net de kern van het probleem. Ze leven immers steeds in het vooruitzicht van ontspanning. De commerce speelt daar natuurlijk gretig op in. En dat vooruitzicht wordt zo algauw geïdealiseerd. Oneindige reizen, oneindige gevoelens van oneindige vrijheden... Dat ideaal staat weliswaar veraf van enige concrete menselijke situatie. En als het al ergens op terug te voeren is, dan is het wel op fantasierijke media,van postkaartjes tot televisie, met al de verwachtingen en verlangens die ze impliciet in zich meedragen.

Ooit werd het theater en de beeldende kunst zo geloofd voor haar reflecterend vermogen: het weerspiegeld iets waar we anders voorbij kijken, iets wat we zelf zijn. We zien er immers mensen in de greep van bepaalde emoties die we ook in onze eigenste levens bespeuren. We zien, we leren, en we leven voort. Nu leven we met beelden, ze maken deel uit van onze leefomgeving en we zien er onszelf van langsom minder in weerspiegeld. We leven met beelden en een collectieve verbeelding die bitter weinig van onszelf tonen, maar ons eerder in de rijkdom van een veraf gelegen horizon doen geloven, een horizon van postkaartjes en melige televisiedrama's, een horizon van pornosterren en prinsen op witte paarden, een horizon waartegenover al hetgeen waar we ons hier druk over maken vervaald. We leven met onze blik quasi onophoudelijk gericht op die horizon. Niets heeft nog een werkelijke diepte tenzij die oneindig veraf gelegen horizon zelf - of dan uitgenomen op het moment dat we er onze blik van afwenden om iets voorlopigs te doen.

Dat voorlopige was in mijn geval mijn bezoek aan de stad Perpignan. Eigenlijk schijnt de zon in Perpignan. Eigenlijk is het steeds dertig graden in Perpignan. Eigenlijk... is Perpignan een postkaartje. Wat ik zag een meemaakte was dus maar iets voorlopigs - naar de verwachtingen van een doorsnee hooggediplomeerde werkmens.