Er werd een couchsurfing-kerstfeestje gepland. De hele woonkamer werd omgevormd tot een speelkamer. Fabrice had een geschikt spel uitgedokterd voor een 15-tal mensen. Iedereen zou een klein cadeautje meebrengen voor een ander en met allerlei spelletjes zouden de cadeautjes verdeeld worden.
De gasten waren allemaal beleefd en verzorgd, maar ze leken allemaal de eigenschap gemeen te hebben dat ze wat charisma missen – een eigenschap typisch voor couchsurfers en andere ‘verdoofde’ moderne mensen: verdoofd door een leven van televisiekijken en koffiekletsjes met kennissen, een leven zonder diepgaandere connecties, zonder vrienden: een leven gereguleerd door koude, gladde netwerken.
We speelden de spelletjes onder leiding van de nichterige moderator Fabrice. Het was druk en mensen spraken wild en met weinig coherentie. Ik ergerde me wat aan de kinderlijke enthousiasme waarin de nobele couchsurfing-idealen leken te verdrinken. Tegen het einde van de middag was ik uitgeput en van langsom meer woorden gingen aan mij voorbij. ’s Avonds sliep ik als een blok.
Mijn verblijf bij de Jérôme, Fabrice en David ging verder wat geruisloos voorbij. Ik reflecteerde met Jérôme over mijn meest onmogelijke dromen, ik ergerde me aan het gebrek aan openheid en nieuwsgierigheid van Fabrice, en ik praatte met David over de geaardheid van zijn huisgenoten. Het huis waar ik logeerde was tenslotte zijn eigendom. Hij legde me uit dat het een huis was dat zijn familie had gekocht, dat het te groot was voor hem alleen en dat hij altijd al colocatairs had gehad. Toen hij nog studeerde liet hij altijd buitenlandse studenten de vrije kamers gebruiken, maar nu de laatste twee jaren had hij via couchsurfing Fabrice en Jérôme leren kennen en hij vond het wel een goed idee om het huis met hen te delen. Hij tilde er nauwelijks aan dat ze beiden homo zijn. Ik vond het maar wat vreemd, en ik weerhield hem die mening ook niet. Maar hij zei me dat ze hem niks vertellen over wat ze ‘achter hun kamerdeuren deden.’ Ik stemde ermee in dat je die fantasieën van mannen met mannen maar liever niet hoort. Hij zei dat hij een traditionele man was – en van dingen met vier personen zou hij al zeker niks moeten weten (gerekend: hij en zijn vriendin, plus de twee homo’s). “Hehe,” antwoordde ik.
Dinsdag vertrok ik naar Sophie. Fabrice en Jérôme kenden haar, maar ze hadden er weinig goeds over te vertellen. Niks slechts ook, gewoon dat ze nogal luid spreekt – en snel – en veel. Zonder het als een argument in de discussie te werpen bleef ik bij mijn standpunt: ze ziet eruit als een lekker wijf. Ik had die ene foto op haar profiel goed genoeg bestudeerd om in de onfeilbaarheid van mijn oordeel te geloven, een oordeel waartegenover al die homo-oordelen in een oogwenk in het niets verdwenen.
Op weg naar Sophie zette ik me wat schrap. Ik was beducht voor een kille schoonheid. Ik doorliep in mijn hoofd weer de uitwisselingen die we hadden gehad en construeerde in mijn verbeelding een persoonlijkheid. Ze had me in berichtjes soms wat bot beantwoord en ik kon moeilijk haar schoonheid en een zekere warmte in één beeld samenvoegen, of toch niet vanuit wat ik kende.
Toen ik bij Sophie aankwam, werd mijn beeld evenwel aan een bevallige werkelijkheid getoetst. Ik werd vriendelijk onthaald. En ook haar verschijning beviel me. Ze was hartelijk. Het gesprek vlotte, ongehinderd door de ontgoochelingen waarvoor ik beducht was, en ze zette zich naast me in de zetel. Ze was wel direct. Ze verbeterde mijn fouten in het Frans heel direct. Ik zei dat ik correcties wel kon appreciëren, maar ik verzocht haar om me niet meer dan om de tien zinnen op een fout te wijzen, om de simpele reden dat het anders irritant wordt.
Ze liet haar wil zwaar doorwegen in het gesprek en ik trok hier en daar wat tegen om onze relatie wat evenwichtig te houden. Ze gaf die avond een soirée onder vriendinnen en we waren algauw met vijf. De tafel stond vol met flessen drank. Het avondmaal bestond uit drank en een baguette met tapenade en wat chips. We dronken en speelden spelletjes. We raadden namen die op onze voorhoofden kleefden met post-its. Ik was Winny de Pooh maar ik kon het maar niet raden. Erna speelden we een spel met kaartjes waarop een woord stond in het Frans en één in het Engels. We moesten liedjes zingen met die woorden in. Uiteindelijk bleken bijna alle woorden wel ergens in één van de tiental liedjes te staan die we kenden. Ik was nog zo slecht niet.
De vriendinnen gingen slapen en ik keek met Sophie een aflevering van Californication. We keken erna nog één en gingen dan slapen. Ik hoorde ’s nachts allerlei vreemde geluiden maar ik trok er me niks van aan. Ik sliep tot ‘s middags. Niet lang nadat ik opstond, stond Sophie ook op. Ze kwam als een zombie uit haar kamer. Ik nam een douche.
Het appartement van Sophie was groot en ze deelde het met Maud, net als Sophie een studente. Sophie had me al verteld dat haar vriend er meestal bij bleef slapen. Hij stelde zich voor met de boodschap dat zijn vriendin de avond voordien te veel gedronken heeft en een beetje raar doet. Ze volgde niet veel later en sprak als eerste zin: “putain, je suis encore complètement bourrée.” Ik zei hallo.
De vriend van Maud ging verse croissants halen en bracht genoeg mee voor een lang uitgesponnen brunch. We keken wat tv samen. Het regende buiten en het was er niet meer dan een graad of vijf. Binnen was het warm, en meer dan dat, het was entertainend. Sophie had les tot laat in de middag en later gingen Maud en haar vriend ook wat dingen gaan regelen. Ik bleef achter met wat plannen en ideeën die ik wou concreter wou maken en ik besteedde mijn tijd half nuttig, half verwaasd door de hash.
De volgende dag maakte ik gebruik van het zonlicht om een wandeling te maken in de stad. Bordeaux is een bourgeoisstad. De vrouwen in bondjassen, de mannen in lange cabans, allen trots wandelend met de kin omhoog en een rechte rug. En de vrouwen met een purper-rode lipstick, die in feite eerder burgelijk dan verleidelijk was, de mannen met hun mesh. Het grootste deel van de stad werd ongeveer tweehonderd jaar geleden gebouwd. Grote, statige herenhuizen, in een stijl die je ook wel veel in Gent en Antwerpen tegenkomt, en pronkerige kathedralen en overheidsgebouwen waarin veel van de grootsheidswaanzin van het imperialistische tijdperk in werd vertaald. Typisch (neo)classicisme, met zuilen en andere koninklijk uitvergrote details die in feite nergens voor dienen behalve status uit te stallen. Overal zijn sporen te zien van de stadsplanning van weleer, en het is duidelijk dat er genoeg middelen gebruikt werden om die orde aan de huidige smaak en technologie aan te passen.
Toen de avond was gevallen ging ik afscheid nemen van Sophie en nam ik mijn spullen naar de plaats waar ik had afgesproken met Gaël, mijn volgende gastheer. Ik vroeg me af wat hem zou drijven om couchsurfers te ontvangen. Bij Sophie kwam ik alleszins moeilijk aan antwoorden. Ze had zelf nooit met couchsurfing gereisd, ze had er geen plannen toe, en ze was niet geïnteresseerd in culturele of linguïstieke verschillen, tenzij dan in de trotse zin, om haar sterkte op bot te vieren. Zo kapte ze vaak in op mijn zinnen met pietepeuterige correcties; zo vertelde ze mijn fouten aan haar vriendinnen; en zo praatte ze alsof ik me even onder haar vleugels kwam warmen. Ze was een vreemde kip, die Sophie. Onder haar vleugels voelde ik me afkomstig uit een onbenullig stipje niks, ergens te midden van dat grote niks dat vanaf het Franse taalgebied tot ver in die uitgestrekte zwarte einder rondom reikt. Het was alsof er rond het Franse grondgebied een grote kloof bestaat, een grote leegte die uiteindelijk uitgeeft op een gedoubleerde Etats Unis. En hoewel sommigen er zo diep als Quebec of Brussel in afdalen, deed Sophie dat niet. Goed Bordelais hield ze de kin hoog en stelde ze zich op als de maat voor beschaving. Ik had nog een hele eind te gaan.