maandag 27 april 2009

Stammtisch

Maria en ik gingen samen naar de Stammtisch. Ik bereidde ze geleidelijk aan voor op de scheiding van onze wegen. Ik keek er stiekem naar uit. Stiekem weliswaar, en met de nodige dosis takt probeerde ik ze ook een beeld in te prenten van de situatie waarin ik weldra zou verkeren: ik zou rondhangen met al de mensen die al ontmoet heb, mijn banden aanhalen, en langs hen om zoeken naar nieuwe gastheren en -vrouwen. Eenmaal binnen ging ze zich algauw zetten. Ze babbelde met wat zeldzame figuren. Ik vatte ondertussen een wandelingetje aan en trof de bekende gezichten van tevoren. Ik maakte telkens niet meer dan een kort babbeltje, en zo liep ik van de één naar de ander. Ik trof zoals afgesproken Benedikt en Evelyn, en we overlegden ook zoals gepland over een slaapplek voor meerdere dagen (zo ongeveer een week, spraken we af). Ik was hoogst tevreden met het resultaat van de onderhandeling en ik liep nog wat rond.

Een vriend van Zulema beweerde me te kennen. Hij stond in een groepje bij tal van andere bekende gezichten. “Jij heet Johannes hé?” Wellicht had hij dat ergens opgevangen (ik had me nog maar net aan enkele knappe Amerikaans au-pairmeisjes naast hem voorgesteld). Pawel heette hij, hij was van Polen. Hij had me leren kennen op een vliegtuig naar Barcelona, vertelde hij (niet enkel aan mij, maar eerder aan de mensen uit zijn gezelschap). Ja hij was er heilig van overtuigd. Ik ontkende, maar ik loog, volgens hem – daar moesten de anderen van getuigen. Ofwel moest het mijn tweelingbroer geweest zijn, zei hij. We hadden samen nog een kop koffie in Barcelona gedronken. We hadden elkaar op het vliegtuig leren kennen en waren daarna nog op café geweest en hadden contactgegevens uitgewisseld voor later. We kenden elkaar. Ja dat kon niemand anders dan ik geweest zijn. De discussie was hoogst vermakelijk en hij vertelde het iedereen die nog maar in de buurt kwam. Pawel leek me nochtans niet bepaald dronken. Maar hij poogde niettemin iedereen aan zijn zijde te krijgen. Hij had gelijk, ik niet. Ja ik speelde maar met zijn voeten.

Hij werd uiteindelijk gedwongen een toontje lager te zingen, uiteraard. En het publiek dat hij verzameld had verloor de interesse even snel als hij die verworven had. We babbelden wat na. Hij was ondanks alles wel nog een coole kerel. Ik zou hem voortaan ‘mijn vriend van op het vliegtuig naar Barcelona’ noemen, kwamen we overeen, en dan mocht hij mij evenzo zijn vriend van Barcelona noemen. Geen gezichtsverlies geleden.

Ondertussen begon Zulema erg dronken te worden. Ze liep de hele tijd van hot naar her van de ene naar de ander. Ze kende dan ook bijna iedereen. Ze kwam steeds bij mij terug, luid iedereens aandacht opeisend, en meest van al, mij opeisend, als ‘my baby’: “Johannes is my baaaaabyy!”. Ik zei dat ze belachelijk dronken werd, dat iedereen haar zo zou herinneren. Maar zo had ze zichzelf klaarblijkelijk graag, zo werd ze misschien ook wel graag herinnerd.

Ik praatte wat met de Amerikaanse au-pairs aan de toog. Ze bleken couchsurfing vooral te gebruiken om vrienden te maken. Hun afkomst was op hun gezicht af te lezen: perfecte Colgate glimlach en een nagenoeg egaal vale huid. Geen haartje, geen vlekje, geen puntje was er teveel aan. Ze stelden duidelijk hoge eisen voor schoonheid. Ze waren ook mooi, moest ik bij mezelf toegeven – hoeveel ze ook aan die ‘ontpersoonlijkte oppervlakte’ uitgaven: ze konden mij wel krijgen. De discussies over ‘de Amerikaanse mentaliteit’ leken evenwel onvermijdelijk uit de hand te lopen. Ik sprak over de invloed van de media op de publieke opinie, zij over meneer Bush en zijn fouten, en het feit dat ‘Europa’ geen haar beter is wat immigratiebeleid aangaat. De discussie was hopeloos. Doch eindigde ik met het telefoonnummer van Sophie, de meest ingetogen van de twee au-pairs. We zouden later nog eens een koffie gaan drinken of zo. Een fel grietje, ik keek er wel naar vooruit.

Betrekkelijk laat op de avond trof ik Michaela. Haar had ik ook nog een ‘request’ gestuurd om zo meerdere dagen bij haar te verblijven. Ze was dolenthousiast. Ze kende me van op de Faschingfeestjes. Ik hoorde haar ook te herinneren, maar ondanks haar vlammend enthousiasme had ik echter geen beeld van haar overgehouden. Ik was dan ook een geisha, zij een Oostenrijkse, een niet bepaald knappe dan nog. Hoe dan ook maakten we kennis en spraken we iets af voor de volgende dag. Eindelijk zou ik bij Maria weg gaan, eindelijk weg van dat inspiratieloze, perspectiefloze, ja, haast beklemmende gezelschap. Al het andere voelde in vergelijking als de buitenkant van een kooi. Ik verheugde me op de volgende dag.

De Stammtisch kwam in dronkenschap tot haar einde en ik ging naar het appartement. Toen ik terugkwam was Maria nog wakker. Ze wachtte me op. Ik ging met oog op mijn verhuis naar Michaela evenwel direct slapen. Ik groette ze goedenacht.

De volgende dag verhuisde ik dan eindelijk. Het afscheid was abrupt maar het verliep grotendeels onberoerd. Voor mij althans. Op het laatste moment zei Maria nog dat ik altijd welkom was. Ik knikte en bedankte haar voor alles – ik probeerde zo weinig mogelijk verwachtingen naar de toekomst te scheppen. Uiteindelijk nam ik afscheid met een nogal definitieve ‘goodbye’. Voor een keer leek ze te begrijpen wat ik bedoelde – of toch dat wat ik wilde dat ze begreep. Een opluchting voor mij. Werkelijk, ik had zin om mijn opluchting in de gang van haar appartementsgebouw in een jolig gezang te luchten: zo licht voelde ik me. – Maar dat zou ze horen. Dus deed ik het toch maar niet.

Michaela was zonder twijfel heel wat actiever dan Maria. In tal van opzichten. Het was een onvergelijkbare ‘existentiële’ sensatie, als een onverwachtse terugkeer naar de realiteit. Michaela was iemand die plande en die planning gaf een dynamiek aan haar leven. Het bewoog. ’s Avonds aten we zo samen met een vriendin van haar die aan de Weense universiteit filosofie studeerde en we bleven wat hangen bij een discussie en vergelijking van de hedendaagse filosofen en de verschillen tussen universiteiten. Het werd interactief, opbouwend, spannend.

Michaela woonde in het centrum. Haar grootvader was eigenaar van het gebouw waarin haar flat was. In ruil voor een appartement deed ze de administratieve arbeid en speelde ze wat voor conciërge. Haar appartement was op het eerste verdiep. Door het raam was er voordurend beweging te zien. De straat was vlak onder haar. Het was een drukke straat. Er liep een tram en er waren verschillende kleine winkeltjes. Er was altijd wel iets gaande, al was het maar gewoon een man die zonder paraplu in de regen op de tram stond te wachten. Het was er levendig, en het leven kwam er zowaar binnen langs het venster. Het voelde wel als een ander leven. Ja op zo’n plek voel je je dan vreemd als je binnen blijft om tv te kijken, altijd zie je die beweging die je zowaar trekt naar buiten. De uitwerking daarvan is echt een fascinerend fenomeen. Ik voelde me goed in Michaela’s appartement. Ik stelde me voor hoe het zou zijn daar te leven, in de zomer, zonder regen, met de ramen open, de uitnodigende dynamiek van de stad nog meer naar binnen latend.

De volgende avond was er weer wat gepland. Michaela nam me naar de Donau. Ze had er afgesproken met enkele vriendinnen. Ik keek er ondertussen eigenlijk wel al naar uit om wat nieuwe mensen te leren kennen. Michaela was geneigd om zeer geëntertaind te spreken en op elke vraag als antwoord een ‘grappig’ verhaaltje te vertellen. Maar ik vond die hoegenaamd niet grappig. Alleen zij lachte. En aangezien ze niet veel les had, zaten we het grootste deel van de dag samen, en al dat ongebreideld enthousiasme begon me geleidelijk toch wat te vervelen, hoe goed gelegen en hoe ruim haar appartement ook was. Ik had nu wel geen kater meer, maar ik kreeg nu last van keelpijn: weer zo een bijkomende reden tot ergernis. En Michaela bleef maar met haar 110 procent enthousiasme haar verhaaltjes op me afsturen. Tevergeefs probeerde ik haar met mijn onverschilligheid wat af te botten en met veel verdoken tactieken probeerde ik haar nieuwe tonen in haar repertoire laten opnemen, maar steeds weer vergleed ze in diezelfde “and then he was like …, - hahaha -, and then she said … - haha…” waarop ik niet meer kon zeggen als ‘ha-ha’ – wat ik van langsom minder met een ‘beleefd’ enthousiasme trachtte aan te dikken, tot niks meer dan een woordelijke ‘ha-ha’ overbleef. Maar zelfs daar nam ze genoegen aan.

In de Donau was ik al eens geweest, met Sarah, mijn tweede gastvrouw in Wenen. De muurbekleding was echter weer anders: de projectoren projecteerden deze keer psychedelische figuren op de muren die wat aan Leonardo Da Vinci deden denken. We waren nog net op tijd voor de happy hour en dronken een cocktail. Ik nam wat coole foto’s en wist Michaela ermee te boeien. Er kwamen twee vriendinnen van Michaela, onder ons genoemd ‘de twee blondjes,’ en later kwam ook de Duitse Maria, waarmee ik enkele dagen voordien nog naar een improvisatietheater was geweest. We dronken en babbelden. De twee blondjes waren leuk. Ze praten zonder hand voor de mond over de bizarste ideeën en de meest onmogelijke fantasieën, en ze stonden ook open om mijn onzin aan te horen. Voor mijn creativiteit betekende het een verademing. We speelden met gedachten in dialoog. De alcohol hielp daar uiteraard ook bij. We flirtten met ideeën, we speelden met conventies, en we schreden de grenzen der taboes over met dergelijke reuzensprongen die ons terstond het domein der onzin inleidden. Daar was het dan ook leuk vertoeven. Fantastisch, en met veel ademruimte voor de geest.

Volgende dag voelde ik me wat ziekjes. Mijn keel deed echt pijn. Teveel gedronken. Ik had nog wat pillen en ik nam me voor weg te blijven uit rokerige plaatsen waar luid gesproken wordt. ’s Middags had ik een wandelingetje gepland met Sophie, het au-pairmeisje van op de Stammtisch. We spraken af en gingen wat wandelen en we dronken een koffie tezamen. Ze kwam uit California, een Universiteitsstadje op een uurtje van San-Francisco (Chico genaamd). We babbelde de hele tijd over de universiteiten in de VS en Europa, en over wat een opleiding zo kost. Zij had een bachelor in iets als kunstwetenschappen gedaan (in een eigenaardige combinatie met allerlei vakken in de trant van economie en management). Na wat aandringen biechtte ze op dat het inschrijvingsgeld jaarlijks welgeteld 33.000 Dollar bedroeg – wat na de beurs nog 16.000 bleef tellen. Een enorme lening hing daaraan vast. Ze zou daar nog haar hele leven aan afbetalen. Het was wel een behoorlijk exclusieve school, dat wel, maar wat een getallen! Ik zei dat men in België zonder enige beurs 550 Euro betalen voor één jaar – ongeveer 20.000 Euro verschil met haar school.

Het was ook interessant om te vergelijken tussen de attitudes van de doorsnee student in Europa en de VSA aangaande talen en vreemde culturen. Vele Amerikanen zijn er stellig van overtuigd op de top van de beschaving te zetelen. Zijzelf was weliswaar anders. Ze gaf toe tot veel nieuwe nuances gekomen te zijn, sinds ze in ‘Europa’ leefde. Maar voor de doorsnee Amerikaan lijkt het studeren van een taal als Duits (of Frans) totaal zinloos. Het was louter een vak. En ook historisch gezien volgenden de grootste beweegredenen uit de immigratie van Europeanen in de VS, en dus, aangezien er nog maar weinig Europeanen zijn die nog naar de VS migreren, is er nagenoeg geen reden meer voor te vinden. Ze was kritisch ten opzichte van haar afkomst, maar ze was natuurlijk ook fier op haar nationale identiteit – al zei ze zonder schaamte dat ze niet gehuild had om 9/11 en dat ze al de heisa wat overroepen vindt. Ze gaf niet makkelijk af en de wederzijdse interesse nam geleidelijk toe. We besloten het gesprek later voort te zetten.

Zo sprak ik enkele dagen later weer met haar af. We zouden een wandeling maken in een bos op een heuvel net buiten Wenen. Het weer was goed, en ook al twijfelde ik nog wat of ik nu al dan niet genezen was, werd het gezellig. Sophie was een heel evenwichtig meisje. Ze had duidelijk ook leren discussiëren op school – die elitaire klasjes loonden klaarblijkelijk. Ze was ook mooi. Een beetje mollig wel. Ja, was ze 10 kilogram lichter dan was ik wellicht in een vingerknip verliefd geworden op haar. Maar dat was ze niet. Helaas niet. We praatten en praatten weer over alles en nog wat, en ze vertelde me in detail haar levensloop. Over haar ouders, haar vrienden, en we vergeleken. We babbelden over decadentie, over de levensstandaard in West- en Oost-Europa, en ook over die eigenaardige tendens van Amerikanen om dat kleine lijstje van Europese steden als Parijs, Londen, Wenen, Praag, Boedapest en Amsterdam als representatief voor Europa te nemen.

Verder praatten we over de kennissen die we in Wenen via couchsurfing had opgedaan, zoals over Scott, de artistieke Nieuw-Zeelander en meisjeszot, en vele anderen. ’s Avonds had ik een feestje van hem op mijn planning staan. Het was tenslotte zaterdag. Ik probeerde er haar interesse voor te wekken. Ik had mij en mijn keel er wat voor gespaard en ik had er wel zin in. Ik insisteerde wat dat ze ook kwam – niet geheel onschuldig: in mijn achterhoofd wist ik wel dat een portie alcohol de laatste stroefheden in onze relatie wel zou kunnen glad maken. Ze beloofde me nog te bellen.

maandag 20 april 2009

De eerste hap lucht na 60 seconden onder water

Toen ik de resultaten van de bloedproef kwam halen werd het me duidelijk gemaakt dat er geen spoor van het virus te bekennen was. Het was allemaal voor niks geweest. Maar ik had geen klierkoorts! Het was wellicht een allergie, zei de dokter me, en dat was het einde ervan.

Teleurgesteld dat die 110 euro aan dokterskosten weg was, maar anderzijds terug weer hoopvol dat ik dat lang aanhoudende virus niet in mijn bloed zitten had, ging ik terug naar Maria en begon ik sms’jes uit te sturen om ’s avonds iets te doen. Een ander meisje die ik had ontmoet op het tweede Faschingfeestje – ook Maria genaamd – nodigde me uit op een improvisatietheater die avond, om daarna eventueel nog iets te gaan drinken met wat vrienden. Het klonk veelbelovend en ik ging zonder veel aarzelen akkoord.

Ik trof haar Maria (dus een andere Maria dan mijn bizarre gastvrouw Maria) in de Universiteit. Ze zag er knap uit, blond, groot, mooi gebouwd, zelfbewust, en ze stak ook algauw zelfverzekerd van wal. Haar Engels was niet perfect maar ze had kennelijk ideeën die het hakkelen waard zijn. We gingen samen iets eten in een vegetarisch restaurant en erna naar het WUK, waar het improvisatietheater doorging. Het bleek iets helemaal anders dan wat ik me eerst voorgesteld had, een soort workshop, maar het werd leuk. Er waren een twintigtal jongens en meisjes van mijn en Maria’s leeftijd en we deden allerhande plezante improvisatie- en associatiespelletjes.

In het begin deden we allemaal gezamenlijk opwarmingsoefeningen, later ging het om meer om afzonderlijke spelers die een showtje deden. En ook al verstond ik weinig van de dialogen en was het me te moeilijk mijn stem in de hele zaal te laten doorklinken, was het leuk. Het was creatief en origineel. Ik voelde me geprikkeld, ik voelde me opgewekt, klaarwakker, en weer uitgedaagd tot spel, als een deel van de interacties.

Na het spel gingen we naar een bar. Ik praatte wat met verschillende mensen over mijn reis en ik probeerde me in een basaal Duits uit te drukken (om te tonen dat ik wel iets kon zeggen). Later gingen we met een 5-tal naar Chelsea. Er werd weer overgeschakeld naar Engels. Er werden Balkanbeats gespeeld en er werd veel gedanst. Maria danste raar. Maar anderen ook. Ik danste dan ook, dronk wat en danste spastisch mee. Nadat de vrienden van Maria vertrokken ging ik dichter bij haar dansen. Ik maakte die toespeling op die vraag die ik op het Faschingfeestje ook al had gesteld en ik vroeg namelijk of ze me niet eens zou willen kussen. Het werkte, we kusten. Vreemd genoeg voelde ik echter geen tong, het was alsof ik met een vis aan het kussen was. Haar gespannen lippen wreven tegen mijn mond aan. Ze was Duits – hopelijk kust men in Duitsland niet overal zo.

Volgende dag was het één en het ander gepland. Er was een heel plan voorgesteld op het forum van couchsurfing dat een hele groep bekenden zou meedoen, waaronder Zulema. Eerst stond er een cocktailbar op het programma, met goedkope cocktails en hippe muziek, en daarna een feestje in het WUK (volgens gastvrouw Maria legendarisch). Ondertussen was er overigens een nieuwe couchsurfer bij gastvrouw Maria toegekomen, een Duitser die zijn practicum in Wenen doet. Maar ik moest weg. Maria had met andere vrienden afgesproken en zou misschien later achterkomen. Ik ging alleen op schok – zalig alleen.

Ik trof Zulema in het metrostation. Er was een hele hoop couchsurfers, waarvan ik velen al eerder gezien had. We gingen naar Loco. Iedereen wist het zijn. Niemand volgde, iedereen ging. De Loco bleek een hippe club met veel 18 jarigen gekleed naar de stijl van de hedendaagse MTV-iconen. Extreem sexy opgemaakte meisjes, maar nogal jong. We dronken in enkele uren tijd elk een cocktail of vier, en er werd meer en meer bewogen op de commerciële dance-beats.

Ik probeerde een jongere kerel van ons gezelschap een strategie aan te praten om een meisje te versieren. Maar met het opboosten van zijn zelfvertrouwen had ik uiteindelijk zo weinig succes dat ik uiteindelijk zelf in volle verleidersovertuiging naar het meisje toeging om ze wat onnozele maar spitsvondige vragen te stellen over de club en het publiek. Het was een volmaakt wezentje van 18 jaar, helemaal gekleed als een Madonna van deze tijd. Ze wou ook reizen. Naar Hollywood (waar de coole mensen (lees: Hollywoodpersonages) vandaan komen). Ik vroeg haar Facebook en ze tikte het gedwee op mijn gsm in.

Maar we gingen door. Zulema trok me weg van de meisjes en ik volgde naar buiten. Extatisch: ‘Het sneeuwt!’ riep één van ons bij het buitenkomen. Voor de ingang lagen witte kiezelsteentjes. Hij dook met zijn knieën in de vochtige kiezel en begon hij voorover met zijn handen in de steentjes graven alsof hij goud gevonden had – louter voor de act. Het was 7 graden en het regende. Achja, dronken. We gingen door.

Het was een studentenfuif. Aan de toog bleken we een borg te moeten betalen voor de bierbekers. Twee euro. Maar de cocktails hadden me dorst gegeven.

De muziek was wat zwak. Er werd nauwelijks gedanst in de zaal. Het was donker, rokerig, lasers kliefden hun fluorescente stralen flitsend door de zaal, zoals het hoort, maar de muziek stond wat stil en de muziekkeuze was allesbehalve. Maar eigenlijk was dat het laatste van onze zorgen. We babbelden en deden onnozel op alle mogelijke manieren.

Overigens bleek er later dat er enkele karaoke-optredens zouden komen met live band (‘me and my band’ heette het). Nog later bleek dat we ons vrij konden inschrijven. Zulema schreef zich in voor The White Stripes – Seven Nations Army. Ik zou mee het podium opgaan, en haar ‘backupzanger’ spelen. Giorgio, die er ook was, schreef zich in voor Nirvana – Smells Like Teen Spirit. Daarbij zouden Zulema en ik ook meegaan. En ikzelf schreef me ten slotte, na lang aandringen, ook in, voor AC/DC - Highway to Hell. Ik kende geen enkele van al die teksten. – Maar, geeft niks, zeiden ze me, wij ook niet. We kregen van de organisatie een blad met de teksten op en we ‘bereidden’ ons wat voor – dronken als we waren.

Ondertussen stonden we de hele tijd vooraan in de zaal, voor het podium, met een 200tal mensen achter ons. Het podium zag er fenomenaal uit en we konden niet wachten om aan onze carrière als rockster te beginnen. We waren ambitieus – zo ambitieus dat we onze teksten helemaal niet instudeerden. Ik nam me voor Michael Jackson dansjes te dansen en bijhorende kreetjes in de micro te schreeuwen. Eenvoudig.

Het moment brak aan en – toch wel met een beetje stress – we gingen naar de backstage. Maar we lieten ons er niet aan ondergaan, we waren klaarder dan ooit! We namen elk plaats achter een microfoon en tuurden het publiek in op zoek naar starende ogen. De gitarist stemde zijn laatste snaren, en ook de bassist en de drummer brachten zich in gereedheid. We stonden daar dan zo met z’n drieën vooraan op het podium, met een 400tal ogen op ons gericht. Ik riep in het Engels in het oor van Giorgio naast me: “wij gaan hier wat heersen over dit publiek! Hun nieuwe idolen, ja dát zijn we!”

De muziek begon en wij begonnen te zingen. Of ja, zingen. Het zingen zelf trok op niks, maar dat was niet belangrijk. We waren cool en stonden op het podium. Ik riep ‘come on everybody’ tussen de versen door en maakte allerlei Michael Jackson-achtige gebaren. Elk van ons geloofde zoveel in zichzelf en in ons als groepje, dat we er met glans vanaf kwamen. Eerlijk.

Na het liedje genoten we nog even van onze tijd backstage om het biervoorraad voor de muzikanten te plunderen. Zulema nam er drie, ik had maar plaats in mijn zakken voor twee (halve liters). We gingen terug langs de kant van het publiek staan en maakten ons klaar voor het volgende liedje. We hadden er nog twee te gaan. Eén iemand meer zou ons nu vergezellen, zodat we met vier op het podium zouden komen te staan. We hadden nu ons voorproefje al gehad, nu kon het echte werk beginnen.

De twee volgende liedjes werden achter elkaar gespeeld. En weer met een biertje in de hand en energiek dansend zoals het een rockster betaamt, heersten we over het publiek. Men wou later net zoals ons worden: ik zag het in hun blik. We waren idolen.

Na het optreden deelden we wat handtekeningen uit en dronken we de rest van de biertjes op. De zangers en zangeressen na ons konden echt zingen – niet eerlijk, dachten we.

Volgende dag was er ‘s avonds eens een echt feestje. Genoeg rockster gespeeld, genoeg mensen geïrriteerd. Het zou ook weer een legendarisch feestje zijn (nu volgens een andere bron: Zulema). Het werd georganiseerd door mensen van de kunstacademie, en die feestjes zijn ook altijd in de gebouwen van de academie zelf.

Een predrink werd georganiseerd bij John, een echte Engelsman (van het Noorden van Engeland). Er werd weer wat gedronken en algauw was ik van mijn kater genezen en kon ik er weer tegenaan. Er waren weer mensen van overal aanwezig, en een knappe Turkse, Australische en een Weense. Ik praatte wat met iedereen en er werd gedanst, ter voorbereiding van het echte feest.

Tegen middennacht vertrokken we dan. We waren met een recordaantal. In een lange colonne liepen naar de metro, waar we haast een ganse wagon innamen, om dan naar het feest te gaan. Er was sfeer, een geweldige sfeer, en iedereen had gemeenschappelijk dat ze openstaan voor verschil, verschillende achtergrond, verschillende ideologie, of kortweg, open voor verschil.

Er waren twee zalen. In de eerste speelde er een soort strakke techno. Er werd er weinig gedanst. Een tweede zaal zat dan wat verder in het complex, daar werden Balkanbeats gedraaid. Er werd meer gedanst. Het was een nogal moeilijk gezigzag om van de ene zaal in de andere te raken. Overal stonden mensen, te praten, te drinken, jointjes te roken, of gewoon wat rond te kijken. Aanvankelijk troepten de couchsurfers ook op die manier samen om wat te keuvelen. Maar de groep viel uiteen en sommigen gingen dansen. Ik ging iets halen om te drinken en ging daarna dansen. Ik was alleen maar niemand zag dat aan mij. Ik was overal met anderen, al kende ik die niet van tevoren. Ik ging naar huis met wel 4 nieuwe telefoonnummers van meisjes en een heel pak leuke herinneringen. Het was een geslaagde avond. Een unicum.

Volgende dag wou ik iemand overtuigen om mee te gaan schaatsen. Het was de laatste dag dat de enorme schaatsbaan voor de Rathaus open was. Maar niemand was gezond genoeg om het huis uit te komen. Uiteindelijk bleef ik zelf ook binnen.

Ik verstuurde ondertussen mails naar Benedikt, Michaela en Evelyn, drie mensen waarvan Zulema me gezegd had ze ruimte op overschot hadden en een couchsurfer die wat langer blijft makkelijk kunnen verdragen. We besloten telkens verder te praten op de Stammtisch, de maandelijkse couchsurfmeetingen waar zowat alle actieve leden van Wenen op afkomen, en waar ik beslist naartoe zou gaan, dan wel vanuit eerder strategische overwegingen, aangezien ik nog bijna maand bij Weense couchsurfers hoopte te blijven.

Het vooruitzicht om van Maria afscheid te nemen voelde als een opluchting, en ik voelde me niet meer verplicht om haar te behagen, in geen enkele zin. Ik leidde mijn leven, zij het hare, en ik liet ze minder en minder mijn concentratie domineren zoals ze altijd geneigd was te doen, met haar pointeloze verhalen en haar dwangmatige zorgzaamheid.

woensdag 15 april 2009

Smartelijk inspiratieloos

Na die eerste week in Wenen was ik om zo te zeggen gewend geraakt aan het nieuwe levensritme dat ik aangenomen had. Ik keek niet meer naar de stad, ik keek bij wijze van spreken louter nog naar mensen, in een routine van iemand die ‘blijft’, al was het maar voor 4 weken (of 6, zoals het uiteindelijk geworden is), maar ik keek niet meer naar de stad vanuit die beschouwelijke positie van tevoren. De vriendelijke contacten waren duurzaam geworden. Ja, boven alles waren die contacten belangrijk geworden, ook al werd die prioriteit al vlug opgevolgd door de nummers twee en drie: ik moest namelijk een achterstand inhalen om die stomme blog geupdated te krijgen (het werd tenslotte een hele onderneming om mijn indrukken over mijn verblijf in België, mijn vrienden, mijn familie op een kritische doch respectvolle wijze te herschrijven), en moest ik wat beter op mijn geld beginnen letten. – Een hele resem van prioriteiten, waarachter de beschouwelijke reizigerfiguur in mezelf wat op de achtergrond verdween.

Ik was in een nieuwe modus van vlucht terechtgekomen. Zoals in de maanden voordien keek ik niet meer dan enkele dagen vooruit als het op verblijf aankomt, maar nu lag mijn grootste focus op de komende maand. Ja, hoe zou ik die maand comfortabel doorbrengen, hoe zou ik dat combineren met Duits leren, en ook met enige participatie in al de schoonheid die Wenen te bieden heeft. Ik zou er tenslotte voor een maand deel van uitmaken.

Mijn verblijf bij Maria (een meisje dat ik op de tweede Faschingfuif leerde kennen) werd wat een tussenfase. Van aan het begin inspireerde ze me bitter weinig. Toen ik toekwam liet ze me binnen en bleef wat staan. Ik deed – zoals gewoonlijk in Oostenrijk – mijn schoenen uit. Nog bleef ze staan. Ze sprak wel verrassend goed Engels. Ze had een half jaar in New York gewoond, in Queens, zo vertelde ze zonder veel aandringen.

Ze woonde samen met een ander meisje, Isabel, een rosse met een rond gezicht en rood gekleurd haar waarvan de kleuring half uitgegroeid was. Het zag er lelijk uit. Het duurde verder nog even vooraleer ik erin slaagde uit te vissen hoe ze elkaar kenden. En ook dan, na lang uitvragen, begreep ik er nog weinig van. Ze waren kennelijk niet erg goed in dit soort introductiegesprekjes. En bij een gebrek aan instructies die zo gewoonlijk bij een verwelkoming en introductie horen, droeg ik het mezelf maar op mijn zak in Maria’s kamer in een hoekje te gaan zetten. Maria bleef steeds bij me staan en babbelde dan zachtjes voort totdat ik me er met een eerder gewelddadige ruk van onttrok.

Later ging ik, eveneens bij gebrek aan alternatief, zelf op verkenning, simpelweg om te weten waar de badkamer en keuken was. Alles was evenwel ruim en modern. De keuken was perfect. Een reusachtig aanrecht, een mooie tafel met typisch Oostenrijkse zitbank, een microgolf, afwasmachine en wasmachine… Wel nogal rommelig. Maar naast de keuken was een klein kamertje met wat matrassen en een salontafeltje. En dit zag ik nog wel mijn kamertje worden. Ook de badkamer was enorm. Het was een grote ruimte en alles was er aanwezig. Een mooi appartement, vertelde ik Maria, en we gingen zitten in de sofa in haar kamer en babbelden wat.

Dat babbelen verliep evenwel wat vreemd. Maria praatte immer monotoon en onenthousiast. Haar Engels was perfect, maar stil, en ik miste zo vaak belangrijke woorden. Ook na een ‘wablief?’ bleef ze steeds even stil babbelen.

Ze vertelde dat ze een roman schreef. Dat leek me heel ambitieus voor een meisje van 22 jaar die ook nog tegelijkertijd twee masters deed (Kunstwetenschappen en Sinologie), maar ik gunde het haar, ook al omdat ik de laatste jaren ook wel geïnteresseerd was geraakt in literatuur. En verder bleek ook dat haar hobby lezen was. Later zou blijken dat ze zowat al haar vrije tijd ermee opvulde. Maar het ging ver, te ver (naar mijn zin voor een gezond evenwicht). Maria bleek ‘zo iemand’ met een heimelijk fantasiewereldje, zo wat in zichzelf gekeerd, gedachten afkerend van wat voorhanden is, stiekem vluchtend naar universa van helden en geniën. Ze rekende haarzelf daar wellicht ook toe.

Eerst verheugde ik me dat ik eindelijk eens iemand ontmoet had met een gemeenschappelijk interesse voor literatuur, – maar bij nader inzien keek ik met afgrijzen toe op haar vluchtmentaliteit. Terwijl ze zo stil tegen me haar incoherente verhalen vertelde, kon ik niets anders dan – eerlijk gezegd – wild en eigenlijk genadeloos afbrekend denken: “Peeeuuuut, fout! Taal draait niet om gewoon vertellen! Interesse wekken is wat je moet doen! Iets interessants vertellen! Jezelf interessant maken! Ja, maak jezelf interessant of zwijg!!” Beleefdheidshalve (en ook om de simpele reden dat ik niet direct een alternatief onderkomen had) vroeg ik steeds naar verduidelijking en verheldering, en ik rok zo mijn inbeeldingsvermogen uit tot ver voorbij wat ik tot dan voor mogelijk hield, zo totdat ik op het punt kwam dat ik het gevoel had iets gecommuniceerd te hebben gekregen. Maar daar kwam ik echter niet vaak. Het leek wel alsof mijn uitgerekte inleving als een onafgevuurd elastiekje terugsprong in mijn gezicht. Slap hangend, uitgerekt tot ver voorbij punt van maximale elasticiteit. Er was totaal geen communicatie meer. Ook niet meer in mijn hoofd met mezelf.

‘s Avonds nodigde ze wat vriendinnen uit voor een etentje. Ze had een heerlijk grote keuken – die spijtig genoeg wel een onmogelijke puinhoop was. Na enige tijd kwamen vier meisjes ons vervoegen, vriendinnen van Maria. Maria kookte een gerechtje, Chinees. Ze at altijd Chinees, zo bleek. Ze studeerde ook Sinologie, maar eigenlijk kon ze niks anders koken. De vriendinnen stonden in de keuken te kletsen terwijl Maria kookte. Ze liepen haar in de weg, en niemand hielp haar. Maria liet ondertussen de olie uitkoken tot er zich een dikke krot onderaan de wok had gevormd. Het stonk. Ik ergerde me nog wat meer, maar ter wille van de beleefdheid probeerde ik me wat afzijdig te houden, of toch ten minste gematigd in mijn oordeel. Ik probeerde wat op te ruimen, maar de vriendinnen stonden in de weg en ik ergerde me nog meer. Ik zette de tafel dan maar en ging me zetten.

Zeggen dat ik bij vijf meisjes zat, zal misschien doen vermoeden dat er op z’n minst één naar mijn ‘smaak’ bij zat. Maar niks was minder waar. Elk van deze meisjes was onaantrekkelijk, ja stuk voor stuk, en erger nog, ze waren conformistisch, onzelfzeker, onzelfbewust, en ze praatten het soort roddelblaadjesonzin dat voor mij van niks dan een gebrek aan creativiteit getuigde. Hoe afwezig ik de hele avond ook al was geweest, ik was des te blijer als de avond om was en ik mijn ogen gewetensvrij kon sluiten. Ik sliep de eerste nacht in Maria’s kamer, op de sofa, ver van haar bed.

Het was pas de ochtend nadien dat het me daagde. Het was voor de spiegel dat ik stond wanneer ik me voor het eerst begon zorgen te maken over die uitslag die zich aan het uitspreiden was van mijn hals over mijn borst. Het zag rood en mijn huid was duidelijk geïrriteerd. Bovendien jeukte het onvoorstelbaar, en, zo moest ik bij mezelf toegeven, ik was al twee dagen kregelig van de jeuk. Dat was een te duchten oorzaak voor al dat zelfmedelijden waarvan hierboven getuigd werd. Met een dermate geïrriteerd lijf kon ik inderdaad maar moeilijk iets nieuws appreciëren. Maria en haar vriendinnen hadden dat bewezen. Ik nam een bad, dompelde mijn lichaam in het warme water en hoopte dat het zou overgaan.

’s Middags stond Maria ook op en gingen we naar een ‘running Sushi’. We waren met zestal en troffen elkaar voor het gebouw waarin het restaurant was. Het was een nieuw gebouw, het bleek een shoppingscentrum. Maar het was goedkoop: - ik begreep dat deze locatie een verschil uitmaakte als het op de prijzen aankwam. We betaalden er 10 euro voor een plaatsje en konden zoveel nemen als we wilden en ook zo lang blijven zitten als we wouden. Ik voelde me niet al te gezond, maar mijn eetlust leed er niet onder. Kleine plastik kommetjes gingen op een rolband langs ons tafeltje. We namen waar we zin in hadden, en probeerden allerlei vreemde dingen uit. Sommigen daarvan vlogen algauw weer aan de kant, maar anderen smaakten verrassend goed.

Ik at een 20tal van die kommetjes en we bleven een tweetal uur zitten. Die 10 euro had ik zo wel terugverdiend, dacht ik zo. We kraamden op, namen afscheid van een deel van de meute en Maria en een vriendin leidden me voor naar de Naschmarkt, een lange strook vlakbij het centrum waarop een soort permanente markt staat gevestigd. Het werd zo’n typische couchsurfingwandeling. Ik werd als een buitenaards wezentje rondgeleid langs allerlei zaken die mij op tal van verschillende vlakken boeiden, maar spijtig genoeg op geen enkel van deze waarop mijn gidsen me wezen. Na enige tijd ging ik voorop lopen – uit ergernis eenvoudigweg, omdat ze zodanig veel op me wachtten dat ze me in de weg liepen en ook achter ons een kettingbotsing veroorzaakten.

Ik had het moeilijk om alleen te zijn. Ik had het moeilijk om alleen te wandelen, het bleek onmogelijk om naast hen te wandelen – het leek wel of we altijd ofwel vóór ofwel achter elkaar liepen: we konden eenvoudigweg niet met hetzelfde doel in dezelfde richting gaan. Mijn beschouwelijke zelf werd zo langzaam de versmacht. Ik kreeg geen vrij lucht meer. Ofwel liep ik in de turbulenties van Maria, ofwel moest ik de verantwoordelijkheid nemen voor de turbulenties achter mij.

Deze metafoor bleek ook van canonieke waarde. Want zo was het ook in de meeste van onze gesprekken de volgende dagen. Ik ergerde me mateloos aan Maria’s levensstijl. Nochtans had ik ze eens gekust. En ik kon er ook altijd een tweede keer van maken. Ik herinnerde me haar vraag of ik in haar bed wou komen ‘surfen’ nog maar al te goed. Maar vanwege mijn uitslag had ik een goede reden om me wat terug te trekken – ook al sloeg ik daar nauwelijks in. Ik had een zalfje bij de apotheek gevonden en ik nam een pilletje tegen allergieën en ondertussen wachtte ik tot het over was. ’s Avonds wou ik vroeg gaan slapen, ook al was het zaterdag. Maar mijn uitslag ging niet van de ene op de andere dag weg. Ik hield me nog enkele dagen rustig, geïrriteerde huid, en geïrriteerd door al wat te dicht kwam. En ook al wist ik dat mijn oordeelsvermogen erdoor beïnvloed werd, en dat mijn oordeel over Maria wellicht te grof was, ik kon me niet houden, en ik vond nieuwe, positieve kijk op de situatie.

Na vele uren op zoek te zijn geweest naar de mogelijke oorzaken, hoorde ik van Anna, het meisje dat ik op het eerste Faschingfeestje in Fledermaus gekust had, dat ik misschien ‘kissing disease’ had – klierkoorts. Ze vertelde dat ze een vreselijke uitslag had over haar ganse lichaam die verschrikkelijk jeukte. Ze stelde me voor om me te vergezellen naar een dokter. Ze ging akkoord en maakte een afspraak bij haar huisarts.

Ik vertelde het verhaal aan Maria (vermits ik die gekust had), en vertelde erbij dat volgens Wikipedia de kans niet meer dan 5% bedraagt dat ik ze de ziekte nog niet gehad heeft en derhalve niet immuun is. Ze was makkelijk overtuigd en zag er geen gevaar in. De volgende dag zag ik Anna dan terug. Het was goed om eens met iemand buiten die beperkte kring rond Maria te spreken.

Ze wachtte me op aan de tramhalte en tezamen gingen we de praktijk van de huisdokter binnen. Het was vreemd iemand die ik maar zo kort gekend had aan mijn zijde te hebben – en dan nog als degene die mij vermoedelijk besmet heeft met ‘kissing disease’. Erg mooi bleek ze bovendien niet. Nu ik ze zo ongeschminkt in klare dag zag, kwam ik wat terug op mijn eerste oordeel. Ze was een erg gewoon meisje. Sympathiek en open, maar niet helemaal wat ik als aantrekkelijk beschouw.

Het bleek wel een goede zaak dat ze mee was. Ik kon langs geen kanten uitleggen wat er gaande was. De dokter sprak nauwelijks een woord Engels. En het was complex. De dokter twijfelde of ik de ziekte wel zou hebben. Niettemin liet ze me volgende dag terugkomen voor een bloedproef. Ik ging nog even mee met Anna en we aten iets samen en babbelden wat. Ze wou ook wel nog een tweede kus. Ik niet. De volgende dag zou ze me weer vergezellen bij de bloedproef.

Dat deed ze ook. En ze vergezelde me ook naar de Deutsch Akademie, waar ik het bedrag moest gaan betalen om mijn lespakket Duits vast te leggen. Bezorgd dat ik klierkoorts had ging ik die dag weer vroeg slapen. De uitslag was aan het wegtrekken maar ik voelde me zwak en lusteloos, net zoals de lijsten met symptomen het voorschrijven, en ik wachtte bijgevolg de resultaten af om verder mijn vooruitzichten te ontwikkelen. Met klierkoorts zou ik misschien gedwongen worden mijn reisplannen voorlopig af te breken. En niemand hier kon me daarin helpen.

vrijdag 10 april 2009

Carneval heet hier Fasching (II)

De avond was al gevallen, maar de stad was levendig als altijd. Ik nam een metro, stapte over op een andere metro en volgde mijn plannetje tot bij Sarah. Ze woonde langs de Gürtel, de tweede, grotere ring van Wenen. Hier waren de meeste clubs gelegen, maar ook de meeste bordelen en seksshops enzovoort. Prostitutie wordt hier net als in België gedoogd in Oostenrijk. (Hoe dat gaat wordt trouwens krachtig in beeld gezet in de recente Weense film Revanche.)

Sarah woont in een oud gebouw, zichtbaar slecht onderhouden, met in de gang dezelfde temperatuur als buiten. De flat bleek echter te bestaan uit verschillende grote ruimtes, mooi ingericht, met alle comfort van dien. Dit was heel wat anders dan Zulema’s miniflat, met douche in de keuken en toilet op de gang. Zo ontving me gastvrij en gebood me van al wat ze had vrijelijk gebruik te maken. Ze was ook wat groggy van de dag voordien. Ik ook. Ze nodigde een vriendin uit, Kathy en kookten en aten op een zondagstempo samen met z’n drieën een schnitzel van knolselder en we gingen vroeg slapen.

Sarah was een onderwijzeres in de lagere school. Ze werkte dagelijks van 8 tot 2u30 – lagere scholen stoppen hier al vroeg in de namiddag. Ze deed tegelijkertijd een bijscholing voor Duits voor anderstaligen. Ze wou les geven aan mensen die zoals mij Duits wouden leren. Dat kwam goed uit. ‘s Namiddags gaf ze me les en in ruil kookte ik ’s avonds een spaghetti alla Bolognaise met verse ingrediënten. De perfecte deal, want ik had ook honger. Erna gingen we naar een club, de Donau genaamd, waar er tussen 8 en 9 uur ’s avonds cocktails aan halve prijs te verkrijgen zijn. Ik betaalde 3 euro 50 voor een Long Island Ice Tea van wel 33cl. Ik schatte het percentage op alcohol 30%. Het was dan ook een cocktail uit de ‘high alcohol’ categorie. De anderen waren maar 2,50 euro op dit uur.

De club was geweldig. Het was donker en de verlichting was tegelijk het behang: overal stonden projectors die elke avond een ander profiel op de muren projecteerden. Vanavond bewoog het. Het was als een gordijn dat door de wind een golfbeweging maakte, en dat helemaal rond. Aan het plafond hingen blokjes piepschuim, die door een ventilator heen en weer wiegden. Er was een dj die een mengeling speelde tussen dub en trage minimal. Ik herkende veel platen. We namen plaats aan de toog. Hij stond centraal en was rond. Er stonden overal lage tafeltjes met kleine zeteltjes. Dit was eerder een loungebar dan de club, maar dan zonder die banale stijl en karakterloze loungemuziek die nagenoeg elke loungebar identiek qua sfeer maakt.

Tijdens de terugweg liepen we langs de vele bordelen en porno-videotheken enzovoort. We gingen een videotheek binnen waar je ook naar live shows kunt kijken. We bekeken de prijslijsten en lachten met de poses op de affiches die overal hingen.

De dag nadien was een mooie dag. Sarah gaf een bijles aan de dochter van de buren en ik besloot de hele dag aan sightseeing te besteden. ’s Avonds was het de grote Faschingparty. Ik kocht een pruik en liet me door Zulema schminken. Ik had al een kimono en besloot me enerzijds voor het gemak in een Geisha te laten omtoveren. Anderzijds zou ik een Japanse ‘pimp’ worden, en daar kon ik wel mee leven. Zulema was ‘slutty Pocahontas’, een beetje als Pocahontas maar dan met een diepere decolleté, een korter rokje en netkousen met gaten in. Eigenlijk waren de vlechtjes en de pluim in haar haar het enige wat aan Pocahontas deed denken.

Samen gingen we naar Giorgio’s flat, waar de preparty plaatsvond. Giorgio is een Italiaan die in Wenen werkt, en de meeste anderen waren ook tijdelijk geïmmigreerd. Er waren een 15tal anderen aanwezig, op één na allemaal verkleed. Zo was er een Amerikaan uit Texas die er in een reis door Europa was blijven hangen. Hij was de enige die niet verkleed was. Hij had ‘fashion’ in plaats van ‘fasching’ verstaan en had zijn Armani-hemd en kostuumbroek bovengehaald. Er was verder ook een landschapsarchitect uit Nieuw-Zeeland die gewoon op zoek was naar werk en dat (naar zijn mening) toevallig in Wenen vond. En er waren mensen uit Chili, Argentinië, Mexico, Taiwan, Engeland, Duitsland, de VSA,… en er was ook, geloof ik, één iemand uit Oostenrijk afkomstig. Het feestje was spetterend. De drank stroomde. Giorgio, weer verkleed als ‘lesbian gynaecologist specialised in free exams’, liep rond met schnaps en goot het bij iedereen naar binnen die er even het hoofd voor achterover hield en de mond opensperde. Het werd een festijn. Elk van ons speelde zijn of haar personage en we maakten idiote foto’s en filmpjes.

De politie kwam verrassend laat. Het was 12 uur vooraleer we het gebouw moesten verlaten en de fuifzaal opzoeken. Dit kwam niet geheel ongelegen. Het feest was er immers al goed bezig. We gingen binnen en ik bestelde me een pint. Er waren nog enkele couchsurfers. Een niet onknappe Oostenrijkse had twee Amerikaanse jongens bij zich. We dansten. Ik herinner me niet meer hoe ik danste, wellicht was het niet erg goed, maar ik herinner wel dat het op een tafeltje was, en dat we er met zoveel als mogelijk op gingen staan. En dat het leuk was. Ik kuste de Oostenrijkse en vroeg haar vervolgens of ik bij haar mocht couchsurfer – ik had immers nog geen gastheer of -vrouw na Sarah. Ze vroeg me speels of ik wou couchsurfen of bedsurfen. Ze gaf haar nummer. Ik vroeg haar naam een tweede keer. Maria was het. Ik typte het in bij haar nummer.

Het feestje kwam uiteindelijk tot een eind. Ik liep nog even met Giorgio en Zulema en ging dan verder naar het appartement van Sarah. Het was ongeveer half zeven vooraleer ik sliep en ik sliep de hele dag. Ik was murw, geradbraakt, dood. Ik dacht aan Zulema, die die ochtend om 9 uur op haar werk moest zijn. Ik keek een film en ging ’s avonds vroeg slapen.

Volgende dag had ik met Maria rond de middag afgesproken.

dinsdag 7 april 2009

Carneval heet hier Fasching (I)

Uiteindelijk werd het ook plan B. Josip was er ook. Stephy nam ons naar een karaokebar waar we shisha’s/waterpijpen konden roken en cocktails drinken. Het bleek in een stoppingcentrum. Het was een cocktail-, karaoke-, en scheichabar in een shoppingscentrum. Heel stijlvol. (Dit is ironisch, voor alle duidelijkheid.) Ja, ik ergerde me mateloos. Gelukkig was er Josip nog. We gingen samen aan de bar zitten en praatten wat over reizen en ik liet hem wat vertellen over zijn reizen. Hij vertelde zo hoe hij enkele weken voordien nog in Tailand was en aldaar met een knappe ladyboy had gekust, en hoe hij er vervolgens mee op weg ging naar zijn hotel, totdat hij dan opeens die adamsappel zag en plots herinnerd werd aan al die waarschuwingen die hij op voorhand nochtans te horen gekregen had. Totaal vertwijfeld, huiverend van de gedachte, voelde hij uiteindelijk eens met zijn hand tussen ‘haar’ benen. “En ja: ze had een penis!” zei hij geëxalteerd. Hij vertelde me zowat heel zijn levensverhaal met anekdotes van de laatste maanden op het niveau van een echte wereldreiziger en ik luisterde geamuseerd.

We namen uiteindelijk de laatste metro terug, we namen afscheid en gingen slapen. Zulema hoorde ik later terugkomen. Ze had me ervoor gewaarschuwd haar ’s morgens niet wakker te maken. Ik at wat en hield me bezig achter mijn computerscherm tot er beweging in kwam. Ze kwam uiteindelijk uit haar kamer gestrompeld met de boodschap dat ze dood was. Ze zag er niet dood uit. Wel wat dooreengeschud misschien, maar niet dood. Met een grauwe stem stelde ze voor een wandeling te maken. Zo zou ze me eens langs de mooiste plaatsjes van haar stad leiden.

We liepen langs de langste winkelstraat van de stad (op zoek naar iets van verkleedkledij voor een carnavalfuif die avond) en we liepen verder ook langs de centrale gebouwen van het centrum dat het centrum niet was, die ik ondertussen al allemaal twee keer gezien had. Zulema gaf wat uitleg bij wat ik zag: links zag ik naar verluid sneeuw, en rechts, nog meer sneeuw. Het was erg leerrijk.

Enkele couchsurfers hadden een ‘mobile disco’ georganiseerd. Zulema en ik vulden een zak met bier en we trokken erop uit, naar het museumskwartier. Een eerste pintje werd al snel geopend. In Wenen drinkt iedereen op straat, zei ze. Niemand maakt daar een probleem van. Een groot verschil met Frankrijk: aldaar lijkt daar wel een stigma op te hangen van ‘clochard’.

Het was een fasching-editie (carnavalseditie) van mobile disco. Zulema had een goedkoop soort van aureooltje aan als verkleedkledij. In het museumskwartier troffen we Pipi Langkous en Giorgio de blonde Gynaecologe. Mobile disco hield in dat iedereen de ipod op de oren zet en danst. Heel eenvoudig. Er werd een tweede biertje geopend en iedereen begon wat in het wilde weg te dansen. Hilarisch. Voorbijgangers bleven staan om te kijken wat er gaande was. Ze leken te zoeken naar een hoed om een muntstuk in te werpen, maar zelfs dat hadden we niet. We deden het gewoon voor de geneugten van het onnozel doen zelf. Zeldzaam.

Later gingen we naar een ‘foodparty’. In het forum van de groep van Wenen van Couchsurfing had een Indische jongen een voorstel gepost om te koken. Het enige wat hij daarvoor nodig had was een keuken. Via het forum was het allemaal georganiseerd geraakt en de Indiër kookte voor zo’n dertigtal couchsurfers (en vrienden). De keuken in kwestie hoorde bij de flat van Evelyn, een ‘nomadische ambassadrice’ van couchsurfing (wat niet veel meer betekent dan dat ze veel couchsurft en daarvoor erkenning krijgt). Het was een kleine flat, en iedereen liep heen en weer en praatte door elkaar. Er was zitplaats voor hoogstens 10 personen. Maar er was wel veel van dat Indisch voedsel en dat was exotisch pikant maar bijzonder lekker.

Alle nationaliteiten waren vertegenwoordigd. Zulema was niet de enige die ‘haar couchsurfer’ had meegebracht. En ook de meeste couchsurfergastheren en –gastvrouwen hadden hun roots elders. De Oostenrijkers waren misschien nog de kleinste minderheid. Er waren Argentijnen, Amerikanen, een Spaanse, een Italiaanse, een Franse, enkele Duitsers,… Ik babbelde wat met iedereen en ik liet mij met plezier uitvragen over mijn reis in Frankrijk en mijn plan. Er waren er maar weinigen die het voor mogelijk hielden om couchsurfing voor langere reizen te gebruiken. Ik was het bewijs. Ook kwamen weer die typische vragen terug: ‘Waarom Europa?’, ‘Waarom geen exotischere bestemmingen?’ Waarop ik de gewoonlijke antwoorden gaf: ‘ik ken Europa niet,’ en ‘ik wil niet zo vrijblijvend wat foto’s gaan nemen van armoede om dat dan vervolgens thuis te komen dramatiseren wat ik tussen het foto’s nemen door gedaan heb,’ en ten slotte, ‘ik wil even kunnen meeleven met anderen en er deel van uitmaken.’ Eveneens zoals gewoonlijk, waren de antwoorden heel wat langer als de vragen. Maar ik kreeg het gelijk uiteindelijk wel aan mijn kant en degenen die met niet meer als de gebruikelijke clichés als argumenten Azië of Zuid-Amerika wouden ‘ontdekken,’ trokken zich algauw wat terug uit de discussie.

Van de food party gingen we naar een volgende bestemming. Zulema en ik waren al behoorlijk in de wind, maar we boemelden verder de nacht in. Gelukkig hadden we nog genoeg drank voor onderweg. We dronken in de metro en gingen weer naar het centrum. We gingen naar een faschingfeestje in de Fledermaus, een club in de erste Bezirk (het eerste district, ofte wel: het centrum). Zulema had er afgesproken met de mobile clubbers van voordien, Giorgio en compagnie. Ze zouden er zelf ook elk moment toe kunnen komen.

Er werden oldies gedraaid. Het was zo’n club waar mensen netjes opgekleed op de mindere platen van Abba gingen dansen, een typisch Weense club. Zulema en ik gingen zitten. De eerste vrienden kwamen algauw binnen. We bestelden bier en dronken, terwijl de groep gestaag groter en groter werd. Een andere zaal ging open en we gingen daarheen. De muziek stond er luider en iedereen begon al bij het binnengaan te dansen. Dit is waar het feest zich plaatsvond, en iedereen begon vrolijk van de alcoholroes in het wilde weg te bewegen. De slappe rock gaf het ritme aan, en iedereen deed daar wat mee naar eigen welbelieven.

Er waren weinig goede dansers, maar daar gaf eigenlijk niemand om, er was ook weinig goede muziek. Een meisje was als poes verkleed. Ik vroeg haar hoe ‘miaauw’ is in het Duits. ‘Miaauw’ zei ze. Ze ging een biertje halen. Ik achtervolgde ze en vroeg ze om mij te trakteren. Ik zei dat dat zo hoort. Ze was niet van couchsurfing dus kon ik ze spijtig genoeg niet in de ongeschreven regels ervan ‘inwijden’, en ik betaalde uiteindelijk zelf voor mijn pint. Wat later dansten we met elkaar, dichter en dichter, het topje van mijn neus tegen de hare, zo dicht dat ik bijna pijn aan de ogen kreeg van scheel haar aan te kijken. Dan kusten we elkaar.

Aanvankelijk wou ik niet dat Zulema mij zag kussen – ik vreesde mijn relatie met haar te verzuren. Maar vanwege onze gemeenschappelijke vriend Ben was er sowieso geen toekomst weggelegd voor ‘ons’, althans geen toekomst die zover zou rijken als haar bed (met nadruk op haar bed uiteraard). Ik besteedde er van langsom minder belang aan dat ik van haar weggedraaid bleef en genoot van mijn spelletje met die kat. – Tot we weer weggingen.

Volgende ochtend groette ik Zulema op facebook. Zij lag met haar laptop in haar bed, ze was de foto’s van de avond voordien aan het uploaden. Ik zat aan tafel, in de kamer ernaast, ook met mijn laptop. We bleven ongeveer een half uur chatten voordat ze haar kwam bijzetten aan tafel. Ze was dood – weeral. Maar ik was deze keer ook dood. We waren beiden dood. En ik moest die dag naar mijn volgende gastvrouw verhuizen, Sarah.

We aten wat en babbelden. Zulema had altijd iets heel nuchter en realistisch in haar manier van spreken. Ze heeft al wat meegemaakt en weet goed op haar eigen benen te staan. Dinsdag was de grote Faschingparty gepland. Voor de zoveelste keer herhaalde ze dat ik dan zeker verkleed zal moeten zijn. We spraken wat af voor dinsdag en namen afscheid, en ik vertrok, met kater en al.

zondag 5 april 2009

Geëntertaind door Stephy, geherbergd door Zulema

Daar was ze. Stephy bleek heel wat zwaarder dan ze op haar profiel had geleken. Ze was klein en had een typisch Colombiaans gezicht, maar haar overgewicht bulkte er langs alle kanten uit – werkelijk enkel in de VSA voelen mensen zich dermate vrij om zich zo de obesitas in te vreten. Ik probeerde er geen zichtbare aandacht op te vestigen. Ze groette me vriendelijk met haar Amerikaans accent en stelde me Josip voor, een jonge Chileen op wereldreis. Hij bleek een freelance-journalist en had zes maand in Australië gewerkt om met dat geld de wereld rond te reizen. Enkele weken voordien zat hij nog tussen de ladyboys in Thailand, nu kwam hij net van Praag, en in enkele dagen zou hij Amsterdam en Barcelona aandoen. Ik moest wat lachen met de snelheid waarmee hij die steden wou bezoeken, maar hij was gemotiveerd in wat hij deed en we hadden veel om over te praten.

We liepen met z’n drieën de hele middag in de stad rond. Stephy was vriendelijk en sprak geëntertaind. Josip nam foto’s van elk gebouw en elk ding dat er ook maar een beetje oud uitzag. Ik had het niet zo voor die stijl. Het was gestopt met sneeuwen en de lucht was wat opgeklaard, maar het was nog steeds ijzig koud, hoe dan ook te koud om mijn fototoestel boven te halen. Josips lust voor alles wat een mooie foto kon opleveren stompte me wat af van het hele gebeuren en ik ging voorbij aan vele van de mooiste tafereeltjes. Later zou ik dat trouwens nog betreuren, want Wenen zou nooit meer zo mooi zijn als toen, onder die verse laag sneeuw, met dat schrale winterzonnetje op dat wit, glanzende sneeuwvlak. Voor mij leek het anderzijds echter ook nog wat vroeg om foto’s te nemen, aangezien ik nog maar net wist waar het centrum was. Ik wou representatieve foto’s nemen van het leven in deze stad – en dat is wat anders dan enkele willekeurige grote, pompeuze gebouwen, waarvan het er hier overigens toch vol van staat. (http://images.google.com/images?q=wien&oe=utf-8&rls=org.mozilla:nl:official&client=firefox-a&um=1&ie=UTF-8&sa=N&hl=en&tab=wi) We liepen weer naar de wijk aan de ring waar al de historische overheidsgebouwen staan verzameld, het centrum dat het centrum dus toch eigenlijk niet was, en we praatten zonder ophouden.

Stephy was geboren in Columbia maar was dankzij haar welgestelde ouders (zo gaf zonder al te veel aandringen toe) in een befaamde high school in Miami binnengeraakt en had zo daar haar latere tienerjaren zelfstandig doorgebracht (met de visa-kaart van de papa weliswaar). Klassieke zang en met name opera waren helemaal haar ding en ze had grootse toekomstvisies waarin ze ons onbescheiden van op de hoogte bracht.

’s Middags aten we in een zeer alternatief Pakistaans restaurant. Je mocht betalen wat je wou. Ik verstond er niks van – misschien lag dat ook aan de persoon die het me vertelde: Stephy. Het bleek uiteindelijk een restaurants waar couchsurfers vaak hun gasten naartoe namen, en dat was uiteindelijk ook de enige reden dat Stephy ons er naartoe nam. Het was een soort van links burgerinitiatief. Het eten werd gepresenteerd als een soort buffet dat eruit zag als het soort reftervoer dat aan daklozen wordt gegeven. Dit was werkelijk iets waar linkse activisten fier op konden zijn – Stephy nam niet voor niks enkel een “veggy milkshake”. Josip en ik bedienden ons rijkelijk van het buffet en de smaak bleek de presentatie ruimschoots te overstijgen. We vulden ons bordje meerdere malen. Hij betaalde 3 Euro, ik 5. Niemand gaf erom hoeveel we gaven.

’s Avonds gingen we bij Stephy eten. We kochten wat ingrediënten voor een pasta en bier. Stephy had een reusachtige flat. Vergeleken met die van Zulema was dit een paleis. We openden wat biertjes en Stephy zette een DVD op. Het was een concert. Haar grote plasma en haar surround leidden de aandacht wel wat van het gesprek weg en uiteindelijk aten we met de blik naar de tv gericht. Ik zou eventueel voor een langere tijd bij Stephy kunnen logeren – net waar ik op zoek was. Maar ik had wat mijn twijfels over Stephy zelf. Ik wist niet of ik met een overdreven zelfzekere vette operazangeres zou kunnen samenleven. Ik zei “misschien”.

Zulema zou rond 12 uur ’s avonds van werk terugkomen en rond 11 uur besloot ik Stephy’s flat te verlaten, en trok ik de koude Weense nacht in. Ik was eerder vrolijk gestemd. Ik kon eender welke opportuniteit aangrijpen en mijn levensloop – al was het maar voor enkele weken – met elke beslissing radicaal andere wendingen geven. En opties had ik genoeg – ik had er net al eentje bij. Ja, ik vond het wel goed. En het nachtleven van de stad intimideerde me ondertussen nauwelijks. Ik zag opvallend weinig van die stoere mannen die hun dreigende blikken van intimidatie willekeurig in het rond vuurden, en ik kruiste ook nog wat blikken van meisjes met gevoelige wederzijdse interesses. Er was kennelijk ruimte voor spel, zonder die voortdurend aanhoudende wedijver tussen concurrenten. Ik voelde me verder dan ooit verwijderd van die mediterrane machismocultus waar ik me de vorige maanden in bewogen had.

Niet lang nadat ik op het appartement was aangekomen, kwam Doris binnen, de medehuurster van Zulema. Het was een knappe Weense blonde en ze vertelde me wat over haarzelf. Ze nam wat spullen en vertrok, haar kamer voor mij achterlatend. Niet veel later kwam Zulema binnen. Ze was een spraakwaterval. We dronken samen een glaasje wijn en babbelden over couchsurfing en over Ben, de gemeenschappelijke vriend die ons aan elkaar had geïntroduceerd. Zij was zijn ex-vriendin, ik één van zijn beste vrienden. Maar ze zag er niettemin goed uit.

Zulema heette me hartelijk welkom en we gingen slapen (ja Ben, elk in ons eigen bed). De volgende dag was het weer aan het sneeuwen. Ik ging op mijn gemak een wandeling doen in de buurt van het appartement. Ik kocht wat eten en andere prullen en trok me terug in de flat en zocht ‘Wenen’ eens op op Wikipedia. Wenen wordt in Oostenrijk ‘het waterhoofd’ genoemd, omdat het als hoofdstad veel te groot is voor een land van maar 8 miljoen inwoners. Wenen herbergt een kwart van de Oostenrijkers. Maar strikt genomen telt het 5 miljoen inwoners, zo bleek, waarvan er echter 3 miljoen onder de grond zitten – waaronder mensen zoals Beethoven en Mozart. De levenden vormen met hun 1,7 miljoen dus maar een minderheid – om dan nog niet te spreken van degenen die in Wenen geboren zijn. De meesten studeren hier of zijn gekomen omwille van het werk. Ik vond verder ook wat interessante cijfers rond het migrantenbestand en de politieke verhoudingen, en meer interessant, in vergelijking met de rest van Oostenrijk. Later zou ik het ook nog bevestigd krijgen in simpelere verwoordingen: Oostenrijk werd na de tweede wereldoorlog als één van de geallieerden beschouwd, en had daarom nooit haar politiek bestel moeten ontmantelen. Waardoor dit bestel zich nog tot op heden doorzet, met verscheidene rechtse partijen die zich als nationalistische volkspartijen profileren, en bitter weinig andere valide kandidaten. Ik overlegde verder wat per email met gastheren die ik voor mijn volgend verblijf op het oog had.

’s Avonds ging Zulema naar een bal. Het was al een maand uitverkocht maar ik zou meegaan tot aan de deur, hopend op een ticket van iemand die moest annuleren. Het was oorspronkelijk 30 euro en ik had als plan B met de dikke operazangeres afgesproken. Ze was met plezier mijn plan B, zei ze.

zaterdag 4 april 2009

Wenen: eerste indrukken

Ondanks het vroege opstaan verliep de tocht naar Wenen zonder problemen. Alleen was ik dat drankflesje dat ik van Bert had gekregen vergeten leeggieten. De dame van de security stelde me voor om het ofwel hier en nu terstond leeg te drinken (wodka om 6 uur ’s morgens) ofwel om het te gaan weggieten en opnieuw aan te schuiven. Ik had nog genoeg tijd om een tweede keer aan te schuiven, dus moest ik mijn nuchter maag toch niet op dit zo vroege uur verrassen met een bodempje wodka. Ik ging het dan maar gaan weggieten.

Op het vliegtuig las ik wat in een boekje Duits voor beginners en viel al snel in slaap. Talen leren is saai. Niet veel later werd ik wakker met een wit berglandschap onder mij. Ik zat naast het raampje en bewonderde de zonsopgang. Ver onder ons hingen wolken tussen de bergen. De zon deed de sneeuw op de bergtoppen glanzen. Het was mooi.

Het sneeuwde in Wenen. De piloot riep om dat het drie graden onder nul was en sneeuwde. Ik verschoot wat. En ja het was akelig koud. Ik liep met de meute mee het vlieghavengebouw binnen. Quasi onaangedaan van al de drukte rond me zocht ik mijn weg naar het station, en vervolgens naar het centrum, en naar het appartement van Zulema. Ik verzamelde in alle rust de nodige informatie en ging op weg.

Mensen praatten Duits in Wenen, dat valt op. Welja, Duits, iets wat erop lijkt. Al naargelang ik me verder van de luchthaven verwijderde, luisterde ik aandachtiger naar de gesproken taal overal rond me, als de taal die ik de komende maand zou leren verstaan en zelfs een beetje spreken. Eerst leek het of het een Scandinavische taal was, want ik wist niet of de mensen die ik hoorde geen buitenlanders zijn. Ik had wel een ruime notie van hoe Duits klinkt. Maar naar Oostenrijks had ik nog nooit geluisterd als een andere taal, als een taal die ik leren zou. Sommige klanken waren kennelijk melodischer, maar andere waren dan weer rauwer en harder. Ik observeerde de mensen in hun praatgewoonten. Ik pikte hier en daar een woord op, maar mezelf in een conversatie werpen zou ik nog niet zo direct gaan wagen.

Een meisje op de trein keek naar mij. Ik probeerde te raden wat ze dacht. Iets met veel ggschschgggschln in wellicht. Verder kwam ik niet. Maar ik kwam wel algauw tot een hele bespiegeling over de verschillen tussen de Zuid-Franse meisjes en die van hier. Want waar of niet, mijn ervaring is dat kijkende meisjes in het zuiden van Frankrijk zeldzaam zijn – of dan toch zeker dit soort kijken. Ik kreeg ze maar niet te plaatsen. Wat ze dacht, hoe ze haarzelf positioneerde tegenover mij. Ze was erg uitdagend gekleed. Dat viel op. Maar ik had geen idee hoe dat te interpreteren. In Frankrijk zag ik voornamelijk Noord-Afrikaanse meisjes en zichtbaar minder welgestelde meisjes in dit soort hippe confectie rondparaderen. “MTV-mode” noemde ik dat dan voor mezelf. Maar zij had zo fijn getrimde wenkbrauwen. En dan die kraag, en die botten... Ze leek wel recht van een set uit een pornofilm gewandeld. Ik kon het niet laten bij mezelf op te merken dat het wel iets hoerig had. Hoeveel zou ze vragen? grapte ik bij mezelf. Maar ik zag mezelf zo nog niet direct in het Duits contact zoeken. “Wiefiel fraast du?” Neen. Hier in Wenen heeft men duidelijk andere gradaties tussen bescheiden aantrekkelijkheid tot lijnrechte provocatie, concludeerde ik. En sexappeal wordt hier kennelijk letterlijker genomen – in de pornografische zin. Later zou ik dit nog bevestigd krijgen. (Niet dat ik naar de hoeren zou gaan of naar Oostenrijkse porno zou kijken nota bene! Ik heb het over de verschijning.)

's Namiddags zou ik afspreken met Stephy, een Amerikaans meisje van 18 dat hier klassieke muziek studeert. Na mijn spullen in het (overigens opmerkelijk kleine) appartementje van Zulema af te gaan zetten, ging ik op zoek naar een gsm-winkel, op zoek naar een Oostenrijkse sim-kaart voor mijn gsm.

Ik belde vervolgens Stephy op. Ze zou haar couchsurfer meebrengen. Hij was net wakker, vertelde ze – ik was inmiddels acht uren wakker. Maar het zou dus nog even duren en derhalve had ik tijd om die nieuwe stad wat te verkennen waar ik de komende maand tijdelijk deel van zou uitmaken. Ik wandelde naar het centrum. Ik vond geen toeristische dienst, en dus geen kaartje, maar ik vond een schema van het metronet in een metrostation. En daarmee liep ik dan langs die ontzettend brede Weense lanen waarover auto's aan onvoorstelbare snelheden voorbij scheurden. Er was bitter weinig volk op straat. Het was wellicht omwille van de koude. De stad had iets doods – hier leefde men teruggetrokken tot hun haardvuurtjes in de huiskamers wellicht, half verkleumd, halvelings in winterslaap. Nochtans was niet alles doods. Op zo goed als elke hoek van de straat stond ‘Würstelstand’, een kraam waar schnitzels verkocht worden, evenals hotdogs, käsetrainers (soort hotdog met kaas in de worst), kebab en pizza. Het viel ook algauw op dat al die kraampjes door Turken uitgebaat worden. Want voor de rest zag ik opmerkelijk weinig immigranten (voor zo’n grote stad). Overal snacks, overal dezelfde ranzige kraampjes, en overal hetzelfde aanbod: alles. Dit zegde meteen ook veel over de Weense gastronomische gewoontes – of eerder hun gebrek daaraan.

Ik liep langs een hele reeks overheidsgebouwen en een paleis van de Habsburgers. Heel indrukwekkend allemaal, althans voor enkele seconden, want eigenlijk erg ongezellige publieke ruimtes allemaal. Is dit nu het centrum, vroeg ik me dan af, anticiperend op de teleurstelling die een ‘jep, dit is het hart van Wenen’ zou opbrengen. Later vond een soort kerkgebouw, een reusachtig bouwwerk in barokstijl, in het midden van een plein – dat op zijn beurt echter omspand werd door 4-vaksbanen waarop gehaaste pendelaars de rode lichten probeerden te snel af te zijn. Het plein met de kerk op leek wel een spiritueel eilandje in het midden van een transitzone met de afmetingen van een stad. Het leek een regelrechte dystopie. Ik hield me klaar voor de mogelijkheid dat ik in de minst mensvriendelijke stad ooit was terechtgekomen. Geen voetgangerszones, geen centrum? Mijn gedachten dwaalden af in allerlei theoretische modellen over de stad en stedelijkheid. Wat voor consequenties deze levensvorm op haar inwoners had, bijvoorbeeld, dat was mijn voornaamste vraag. Maar al die voorlopige hypotheses zouden meteen weer opgeborgen worden.

Dit was het centrum niet. Ik ontdekte op een plannetje dat ik de hele tijd in dezelfde wijk was aan het rondlopen. Slechte oriëntatie: ik had een cirkeltje gelopen. Ik liep bijna 2 uur in een wijk met niet veel meer dan historische overheidsgebouwen, zoals later ook nog zou blijken. Ik had een rondje gelopen in de saaiste, de meest klassiek-burgerlijke wijk van de stad – een burgerlijke wijk in een stad die overigens in alle opzichten een burgerijstad is.

Plots kwam ik in een ander soort centrum terecht, een centrum van autovrije straten, winkels, straatventers en goedkoop entertainment. Ik liep langs nog enkele ‘bezienswaardigheden’ waar ik ondertussen nog weinig onder de indruk van kwam en ging plaatsnemen in een cafeetje en dronk een koffie in afwachting van Stephy en haar couchsurfer.