zaterdag 4 april 2009

Wenen: eerste indrukken

Ondanks het vroege opstaan verliep de tocht naar Wenen zonder problemen. Alleen was ik dat drankflesje dat ik van Bert had gekregen vergeten leeggieten. De dame van de security stelde me voor om het ofwel hier en nu terstond leeg te drinken (wodka om 6 uur ’s morgens) ofwel om het te gaan weggieten en opnieuw aan te schuiven. Ik had nog genoeg tijd om een tweede keer aan te schuiven, dus moest ik mijn nuchter maag toch niet op dit zo vroege uur verrassen met een bodempje wodka. Ik ging het dan maar gaan weggieten.

Op het vliegtuig las ik wat in een boekje Duits voor beginners en viel al snel in slaap. Talen leren is saai. Niet veel later werd ik wakker met een wit berglandschap onder mij. Ik zat naast het raampje en bewonderde de zonsopgang. Ver onder ons hingen wolken tussen de bergen. De zon deed de sneeuw op de bergtoppen glanzen. Het was mooi.

Het sneeuwde in Wenen. De piloot riep om dat het drie graden onder nul was en sneeuwde. Ik verschoot wat. En ja het was akelig koud. Ik liep met de meute mee het vlieghavengebouw binnen. Quasi onaangedaan van al de drukte rond me zocht ik mijn weg naar het station, en vervolgens naar het centrum, en naar het appartement van Zulema. Ik verzamelde in alle rust de nodige informatie en ging op weg.

Mensen praatten Duits in Wenen, dat valt op. Welja, Duits, iets wat erop lijkt. Al naargelang ik me verder van de luchthaven verwijderde, luisterde ik aandachtiger naar de gesproken taal overal rond me, als de taal die ik de komende maand zou leren verstaan en zelfs een beetje spreken. Eerst leek het of het een Scandinavische taal was, want ik wist niet of de mensen die ik hoorde geen buitenlanders zijn. Ik had wel een ruime notie van hoe Duits klinkt. Maar naar Oostenrijks had ik nog nooit geluisterd als een andere taal, als een taal die ik leren zou. Sommige klanken waren kennelijk melodischer, maar andere waren dan weer rauwer en harder. Ik observeerde de mensen in hun praatgewoonten. Ik pikte hier en daar een woord op, maar mezelf in een conversatie werpen zou ik nog niet zo direct gaan wagen.

Een meisje op de trein keek naar mij. Ik probeerde te raden wat ze dacht. Iets met veel ggschschgggschln in wellicht. Verder kwam ik niet. Maar ik kwam wel algauw tot een hele bespiegeling over de verschillen tussen de Zuid-Franse meisjes en die van hier. Want waar of niet, mijn ervaring is dat kijkende meisjes in het zuiden van Frankrijk zeldzaam zijn – of dan toch zeker dit soort kijken. Ik kreeg ze maar niet te plaatsen. Wat ze dacht, hoe ze haarzelf positioneerde tegenover mij. Ze was erg uitdagend gekleed. Dat viel op. Maar ik had geen idee hoe dat te interpreteren. In Frankrijk zag ik voornamelijk Noord-Afrikaanse meisjes en zichtbaar minder welgestelde meisjes in dit soort hippe confectie rondparaderen. “MTV-mode” noemde ik dat dan voor mezelf. Maar zij had zo fijn getrimde wenkbrauwen. En dan die kraag, en die botten... Ze leek wel recht van een set uit een pornofilm gewandeld. Ik kon het niet laten bij mezelf op te merken dat het wel iets hoerig had. Hoeveel zou ze vragen? grapte ik bij mezelf. Maar ik zag mezelf zo nog niet direct in het Duits contact zoeken. “Wiefiel fraast du?” Neen. Hier in Wenen heeft men duidelijk andere gradaties tussen bescheiden aantrekkelijkheid tot lijnrechte provocatie, concludeerde ik. En sexappeal wordt hier kennelijk letterlijker genomen – in de pornografische zin. Later zou ik dit nog bevestigd krijgen. (Niet dat ik naar de hoeren zou gaan of naar Oostenrijkse porno zou kijken nota bene! Ik heb het over de verschijning.)

's Namiddags zou ik afspreken met Stephy, een Amerikaans meisje van 18 dat hier klassieke muziek studeert. Na mijn spullen in het (overigens opmerkelijk kleine) appartementje van Zulema af te gaan zetten, ging ik op zoek naar een gsm-winkel, op zoek naar een Oostenrijkse sim-kaart voor mijn gsm.

Ik belde vervolgens Stephy op. Ze zou haar couchsurfer meebrengen. Hij was net wakker, vertelde ze – ik was inmiddels acht uren wakker. Maar het zou dus nog even duren en derhalve had ik tijd om die nieuwe stad wat te verkennen waar ik de komende maand tijdelijk deel van zou uitmaken. Ik wandelde naar het centrum. Ik vond geen toeristische dienst, en dus geen kaartje, maar ik vond een schema van het metronet in een metrostation. En daarmee liep ik dan langs die ontzettend brede Weense lanen waarover auto's aan onvoorstelbare snelheden voorbij scheurden. Er was bitter weinig volk op straat. Het was wellicht omwille van de koude. De stad had iets doods – hier leefde men teruggetrokken tot hun haardvuurtjes in de huiskamers wellicht, half verkleumd, halvelings in winterslaap. Nochtans was niet alles doods. Op zo goed als elke hoek van de straat stond ‘Würstelstand’, een kraam waar schnitzels verkocht worden, evenals hotdogs, käsetrainers (soort hotdog met kaas in de worst), kebab en pizza. Het viel ook algauw op dat al die kraampjes door Turken uitgebaat worden. Want voor de rest zag ik opmerkelijk weinig immigranten (voor zo’n grote stad). Overal snacks, overal dezelfde ranzige kraampjes, en overal hetzelfde aanbod: alles. Dit zegde meteen ook veel over de Weense gastronomische gewoontes – of eerder hun gebrek daaraan.

Ik liep langs een hele reeks overheidsgebouwen en een paleis van de Habsburgers. Heel indrukwekkend allemaal, althans voor enkele seconden, want eigenlijk erg ongezellige publieke ruimtes allemaal. Is dit nu het centrum, vroeg ik me dan af, anticiperend op de teleurstelling die een ‘jep, dit is het hart van Wenen’ zou opbrengen. Later vond een soort kerkgebouw, een reusachtig bouwwerk in barokstijl, in het midden van een plein – dat op zijn beurt echter omspand werd door 4-vaksbanen waarop gehaaste pendelaars de rode lichten probeerden te snel af te zijn. Het plein met de kerk op leek wel een spiritueel eilandje in het midden van een transitzone met de afmetingen van een stad. Het leek een regelrechte dystopie. Ik hield me klaar voor de mogelijkheid dat ik in de minst mensvriendelijke stad ooit was terechtgekomen. Geen voetgangerszones, geen centrum? Mijn gedachten dwaalden af in allerlei theoretische modellen over de stad en stedelijkheid. Wat voor consequenties deze levensvorm op haar inwoners had, bijvoorbeeld, dat was mijn voornaamste vraag. Maar al die voorlopige hypotheses zouden meteen weer opgeborgen worden.

Dit was het centrum niet. Ik ontdekte op een plannetje dat ik de hele tijd in dezelfde wijk was aan het rondlopen. Slechte oriëntatie: ik had een cirkeltje gelopen. Ik liep bijna 2 uur in een wijk met niet veel meer dan historische overheidsgebouwen, zoals later ook nog zou blijken. Ik had een rondje gelopen in de saaiste, de meest klassiek-burgerlijke wijk van de stad – een burgerlijke wijk in een stad die overigens in alle opzichten een burgerijstad is.

Plots kwam ik in een ander soort centrum terecht, een centrum van autovrije straten, winkels, straatventers en goedkoop entertainment. Ik liep langs nog enkele ‘bezienswaardigheden’ waar ik ondertussen nog weinig onder de indruk van kwam en ging plaatsnemen in een cafeetje en dronk een koffie in afwachting van Stephy en haar couchsurfer.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten