maandag 27 april 2009

Stammtisch

Maria en ik gingen samen naar de Stammtisch. Ik bereidde ze geleidelijk aan voor op de scheiding van onze wegen. Ik keek er stiekem naar uit. Stiekem weliswaar, en met de nodige dosis takt probeerde ik ze ook een beeld in te prenten van de situatie waarin ik weldra zou verkeren: ik zou rondhangen met al de mensen die al ontmoet heb, mijn banden aanhalen, en langs hen om zoeken naar nieuwe gastheren en -vrouwen. Eenmaal binnen ging ze zich algauw zetten. Ze babbelde met wat zeldzame figuren. Ik vatte ondertussen een wandelingetje aan en trof de bekende gezichten van tevoren. Ik maakte telkens niet meer dan een kort babbeltje, en zo liep ik van de één naar de ander. Ik trof zoals afgesproken Benedikt en Evelyn, en we overlegden ook zoals gepland over een slaapplek voor meerdere dagen (zo ongeveer een week, spraken we af). Ik was hoogst tevreden met het resultaat van de onderhandeling en ik liep nog wat rond.

Een vriend van Zulema beweerde me te kennen. Hij stond in een groepje bij tal van andere bekende gezichten. “Jij heet Johannes hé?” Wellicht had hij dat ergens opgevangen (ik had me nog maar net aan enkele knappe Amerikaans au-pairmeisjes naast hem voorgesteld). Pawel heette hij, hij was van Polen. Hij had me leren kennen op een vliegtuig naar Barcelona, vertelde hij (niet enkel aan mij, maar eerder aan de mensen uit zijn gezelschap). Ja hij was er heilig van overtuigd. Ik ontkende, maar ik loog, volgens hem – daar moesten de anderen van getuigen. Ofwel moest het mijn tweelingbroer geweest zijn, zei hij. We hadden samen nog een kop koffie in Barcelona gedronken. We hadden elkaar op het vliegtuig leren kennen en waren daarna nog op café geweest en hadden contactgegevens uitgewisseld voor later. We kenden elkaar. Ja dat kon niemand anders dan ik geweest zijn. De discussie was hoogst vermakelijk en hij vertelde het iedereen die nog maar in de buurt kwam. Pawel leek me nochtans niet bepaald dronken. Maar hij poogde niettemin iedereen aan zijn zijde te krijgen. Hij had gelijk, ik niet. Ja ik speelde maar met zijn voeten.

Hij werd uiteindelijk gedwongen een toontje lager te zingen, uiteraard. En het publiek dat hij verzameld had verloor de interesse even snel als hij die verworven had. We babbelden wat na. Hij was ondanks alles wel nog een coole kerel. Ik zou hem voortaan ‘mijn vriend van op het vliegtuig naar Barcelona’ noemen, kwamen we overeen, en dan mocht hij mij evenzo zijn vriend van Barcelona noemen. Geen gezichtsverlies geleden.

Ondertussen begon Zulema erg dronken te worden. Ze liep de hele tijd van hot naar her van de ene naar de ander. Ze kende dan ook bijna iedereen. Ze kwam steeds bij mij terug, luid iedereens aandacht opeisend, en meest van al, mij opeisend, als ‘my baby’: “Johannes is my baaaaabyy!”. Ik zei dat ze belachelijk dronken werd, dat iedereen haar zo zou herinneren. Maar zo had ze zichzelf klaarblijkelijk graag, zo werd ze misschien ook wel graag herinnerd.

Ik praatte wat met de Amerikaanse au-pairs aan de toog. Ze bleken couchsurfing vooral te gebruiken om vrienden te maken. Hun afkomst was op hun gezicht af te lezen: perfecte Colgate glimlach en een nagenoeg egaal vale huid. Geen haartje, geen vlekje, geen puntje was er teveel aan. Ze stelden duidelijk hoge eisen voor schoonheid. Ze waren ook mooi, moest ik bij mezelf toegeven – hoeveel ze ook aan die ‘ontpersoonlijkte oppervlakte’ uitgaven: ze konden mij wel krijgen. De discussies over ‘de Amerikaanse mentaliteit’ leken evenwel onvermijdelijk uit de hand te lopen. Ik sprak over de invloed van de media op de publieke opinie, zij over meneer Bush en zijn fouten, en het feit dat ‘Europa’ geen haar beter is wat immigratiebeleid aangaat. De discussie was hopeloos. Doch eindigde ik met het telefoonnummer van Sophie, de meest ingetogen van de twee au-pairs. We zouden later nog eens een koffie gaan drinken of zo. Een fel grietje, ik keek er wel naar vooruit.

Betrekkelijk laat op de avond trof ik Michaela. Haar had ik ook nog een ‘request’ gestuurd om zo meerdere dagen bij haar te verblijven. Ze was dolenthousiast. Ze kende me van op de Faschingfeestjes. Ik hoorde haar ook te herinneren, maar ondanks haar vlammend enthousiasme had ik echter geen beeld van haar overgehouden. Ik was dan ook een geisha, zij een Oostenrijkse, een niet bepaald knappe dan nog. Hoe dan ook maakten we kennis en spraken we iets af voor de volgende dag. Eindelijk zou ik bij Maria weg gaan, eindelijk weg van dat inspiratieloze, perspectiefloze, ja, haast beklemmende gezelschap. Al het andere voelde in vergelijking als de buitenkant van een kooi. Ik verheugde me op de volgende dag.

De Stammtisch kwam in dronkenschap tot haar einde en ik ging naar het appartement. Toen ik terugkwam was Maria nog wakker. Ze wachtte me op. Ik ging met oog op mijn verhuis naar Michaela evenwel direct slapen. Ik groette ze goedenacht.

De volgende dag verhuisde ik dan eindelijk. Het afscheid was abrupt maar het verliep grotendeels onberoerd. Voor mij althans. Op het laatste moment zei Maria nog dat ik altijd welkom was. Ik knikte en bedankte haar voor alles – ik probeerde zo weinig mogelijk verwachtingen naar de toekomst te scheppen. Uiteindelijk nam ik afscheid met een nogal definitieve ‘goodbye’. Voor een keer leek ze te begrijpen wat ik bedoelde – of toch dat wat ik wilde dat ze begreep. Een opluchting voor mij. Werkelijk, ik had zin om mijn opluchting in de gang van haar appartementsgebouw in een jolig gezang te luchten: zo licht voelde ik me. – Maar dat zou ze horen. Dus deed ik het toch maar niet.

Michaela was zonder twijfel heel wat actiever dan Maria. In tal van opzichten. Het was een onvergelijkbare ‘existentiële’ sensatie, als een onverwachtse terugkeer naar de realiteit. Michaela was iemand die plande en die planning gaf een dynamiek aan haar leven. Het bewoog. ’s Avonds aten we zo samen met een vriendin van haar die aan de Weense universiteit filosofie studeerde en we bleven wat hangen bij een discussie en vergelijking van de hedendaagse filosofen en de verschillen tussen universiteiten. Het werd interactief, opbouwend, spannend.

Michaela woonde in het centrum. Haar grootvader was eigenaar van het gebouw waarin haar flat was. In ruil voor een appartement deed ze de administratieve arbeid en speelde ze wat voor conciërge. Haar appartement was op het eerste verdiep. Door het raam was er voordurend beweging te zien. De straat was vlak onder haar. Het was een drukke straat. Er liep een tram en er waren verschillende kleine winkeltjes. Er was altijd wel iets gaande, al was het maar gewoon een man die zonder paraplu in de regen op de tram stond te wachten. Het was er levendig, en het leven kwam er zowaar binnen langs het venster. Het voelde wel als een ander leven. Ja op zo’n plek voel je je dan vreemd als je binnen blijft om tv te kijken, altijd zie je die beweging die je zowaar trekt naar buiten. De uitwerking daarvan is echt een fascinerend fenomeen. Ik voelde me goed in Michaela’s appartement. Ik stelde me voor hoe het zou zijn daar te leven, in de zomer, zonder regen, met de ramen open, de uitnodigende dynamiek van de stad nog meer naar binnen latend.

De volgende avond was er weer wat gepland. Michaela nam me naar de Donau. Ze had er afgesproken met enkele vriendinnen. Ik keek er ondertussen eigenlijk wel al naar uit om wat nieuwe mensen te leren kennen. Michaela was geneigd om zeer geëntertaind te spreken en op elke vraag als antwoord een ‘grappig’ verhaaltje te vertellen. Maar ik vond die hoegenaamd niet grappig. Alleen zij lachte. En aangezien ze niet veel les had, zaten we het grootste deel van de dag samen, en al dat ongebreideld enthousiasme begon me geleidelijk toch wat te vervelen, hoe goed gelegen en hoe ruim haar appartement ook was. Ik had nu wel geen kater meer, maar ik kreeg nu last van keelpijn: weer zo een bijkomende reden tot ergernis. En Michaela bleef maar met haar 110 procent enthousiasme haar verhaaltjes op me afsturen. Tevergeefs probeerde ik haar met mijn onverschilligheid wat af te botten en met veel verdoken tactieken probeerde ik haar nieuwe tonen in haar repertoire laten opnemen, maar steeds weer vergleed ze in diezelfde “and then he was like …, - hahaha -, and then she said … - haha…” waarop ik niet meer kon zeggen als ‘ha-ha’ – wat ik van langsom minder met een ‘beleefd’ enthousiasme trachtte aan te dikken, tot niks meer dan een woordelijke ‘ha-ha’ overbleef. Maar zelfs daar nam ze genoegen aan.

In de Donau was ik al eens geweest, met Sarah, mijn tweede gastvrouw in Wenen. De muurbekleding was echter weer anders: de projectoren projecteerden deze keer psychedelische figuren op de muren die wat aan Leonardo Da Vinci deden denken. We waren nog net op tijd voor de happy hour en dronken een cocktail. Ik nam wat coole foto’s en wist Michaela ermee te boeien. Er kwamen twee vriendinnen van Michaela, onder ons genoemd ‘de twee blondjes,’ en later kwam ook de Duitse Maria, waarmee ik enkele dagen voordien nog naar een improvisatietheater was geweest. We dronken en babbelden. De twee blondjes waren leuk. Ze praten zonder hand voor de mond over de bizarste ideeën en de meest onmogelijke fantasieën, en ze stonden ook open om mijn onzin aan te horen. Voor mijn creativiteit betekende het een verademing. We speelden met gedachten in dialoog. De alcohol hielp daar uiteraard ook bij. We flirtten met ideeën, we speelden met conventies, en we schreden de grenzen der taboes over met dergelijke reuzensprongen die ons terstond het domein der onzin inleidden. Daar was het dan ook leuk vertoeven. Fantastisch, en met veel ademruimte voor de geest.

Volgende dag voelde ik me wat ziekjes. Mijn keel deed echt pijn. Teveel gedronken. Ik had nog wat pillen en ik nam me voor weg te blijven uit rokerige plaatsen waar luid gesproken wordt. ’s Middags had ik een wandelingetje gepland met Sophie, het au-pairmeisje van op de Stammtisch. We spraken af en gingen wat wandelen en we dronken een koffie tezamen. Ze kwam uit California, een Universiteitsstadje op een uurtje van San-Francisco (Chico genaamd). We babbelde de hele tijd over de universiteiten in de VS en Europa, en over wat een opleiding zo kost. Zij had een bachelor in iets als kunstwetenschappen gedaan (in een eigenaardige combinatie met allerlei vakken in de trant van economie en management). Na wat aandringen biechtte ze op dat het inschrijvingsgeld jaarlijks welgeteld 33.000 Dollar bedroeg – wat na de beurs nog 16.000 bleef tellen. Een enorme lening hing daaraan vast. Ze zou daar nog haar hele leven aan afbetalen. Het was wel een behoorlijk exclusieve school, dat wel, maar wat een getallen! Ik zei dat men in België zonder enige beurs 550 Euro betalen voor één jaar – ongeveer 20.000 Euro verschil met haar school.

Het was ook interessant om te vergelijken tussen de attitudes van de doorsnee student in Europa en de VSA aangaande talen en vreemde culturen. Vele Amerikanen zijn er stellig van overtuigd op de top van de beschaving te zetelen. Zijzelf was weliswaar anders. Ze gaf toe tot veel nieuwe nuances gekomen te zijn, sinds ze in ‘Europa’ leefde. Maar voor de doorsnee Amerikaan lijkt het studeren van een taal als Duits (of Frans) totaal zinloos. Het was louter een vak. En ook historisch gezien volgenden de grootste beweegredenen uit de immigratie van Europeanen in de VS, en dus, aangezien er nog maar weinig Europeanen zijn die nog naar de VS migreren, is er nagenoeg geen reden meer voor te vinden. Ze was kritisch ten opzichte van haar afkomst, maar ze was natuurlijk ook fier op haar nationale identiteit – al zei ze zonder schaamte dat ze niet gehuild had om 9/11 en dat ze al de heisa wat overroepen vindt. Ze gaf niet makkelijk af en de wederzijdse interesse nam geleidelijk toe. We besloten het gesprek later voort te zetten.

Zo sprak ik enkele dagen later weer met haar af. We zouden een wandeling maken in een bos op een heuvel net buiten Wenen. Het weer was goed, en ook al twijfelde ik nog wat of ik nu al dan niet genezen was, werd het gezellig. Sophie was een heel evenwichtig meisje. Ze had duidelijk ook leren discussiëren op school – die elitaire klasjes loonden klaarblijkelijk. Ze was ook mooi. Een beetje mollig wel. Ja, was ze 10 kilogram lichter dan was ik wellicht in een vingerknip verliefd geworden op haar. Maar dat was ze niet. Helaas niet. We praatten en praatten weer over alles en nog wat, en ze vertelde me in detail haar levensloop. Over haar ouders, haar vrienden, en we vergeleken. We babbelden over decadentie, over de levensstandaard in West- en Oost-Europa, en ook over die eigenaardige tendens van Amerikanen om dat kleine lijstje van Europese steden als Parijs, Londen, Wenen, Praag, Boedapest en Amsterdam als representatief voor Europa te nemen.

Verder praatten we over de kennissen die we in Wenen via couchsurfing had opgedaan, zoals over Scott, de artistieke Nieuw-Zeelander en meisjeszot, en vele anderen. ’s Avonds had ik een feestje van hem op mijn planning staan. Het was tenslotte zaterdag. Ik probeerde er haar interesse voor te wekken. Ik had mij en mijn keel er wat voor gespaard en ik had er wel zin in. Ik insisteerde wat dat ze ook kwam – niet geheel onschuldig: in mijn achterhoofd wist ik wel dat een portie alcohol de laatste stroefheden in onze relatie wel zou kunnen glad maken. Ze beloofde me nog te bellen.

1 opmerking:

  1. Dus als Sophie 10 kilo lichter was geweest, dan was je op haar verliefd geworden...En uiteindelijk verdwijn je van het feestje met een '10-kilo-lichter' meisje, genaamd Anna. Man, dit kan nog een mooi soap script worden!

    BeantwoordenVerwijderen