zaterdag 10 januari 2009

Na zonsondergang en ook eens net ervoor

Ik ontmoette Gaël niet ver van Sophie’s flat op een straathoek. Ik had Gaël leren kennen op de couchsurfing-meeting bij Jérôme en Fabrice en David. Hij ontwikkelde websites als beroep. Dat wist ik al. Maar die meeting was ook de eerste meeting die hij had bijgewoond, en ik was ook zijn eerste gast. Hij had net gedaan met werken en deelde me zijn agenda mee. We hadden een rijkelijk gevuld programma voor ’s avonds. Hij moest de volgende dag (een vrijdag) werken, maar we zouden niettemin uitgaan. We zouden eerst iets kleins eten, mij wat installeren, en erna direct doorgaan naar een feestje. Het was een soort van Erasmusfeestje, met pannenkoeken en drank. Erna zouden we naar de stad trekken.

Gaël woonde ver van het centrum, te ver om te voet te gaan. Nadat we mijn spullen op zijn flat hadden achtergelaten gingen we nog even langs in een supermarkt en kochten we wat wijn en bier voor het feestje. Zodra we uit de supermarkt kwamen werden de eerste blikjes geopend. We dronken op straat, in de tram, en we liepen met pint in de hand de hele universiteitscampus door. Gaël had Algerijnse roots, maar hij was atheïst. Hij bleek algauw een waar hedonist. Bier, cannabis en vrouwen vormden zijn voornaamste bekommernissen.

In de residentie waar we terechtkwamen zaten niet enkel erasmusstudenten, maar ook Franse studenten. Gaël was uitgenodigd door zo’n jonge Fransman, een Bretoen die voor de eerste keer in zijn leven crêpes zou maken. Als aperitief dronken we witte wijn met een bessensiroop en limonade en later aten we de crêpes (of toch degene die gelukt waren) met geitenkaas, eendenborst en een schelletje spek, overstrooid met wat Emmentaal. Het idee schrikte me wat af, maar de smaak viel goed mee. Ook moest ik dringend de alcohol verdunnen die in mijn maag op zijn opname wachtte. Het eten deed me goed. Ik kon er weer tegenaan. Na het eten werd nog een joint gerold. Ik bewoog me in het fragiele grensgebied tussen enthousiasme, roes, en dwaasheid.

Met vier gingen we met een tram naar het centrum. We dronken nog een fles wijn in de tram. We dronken en gedroegen ons ontspannen onverantwoord. We stapten af en liepen naar Place de la Victoire, een plein met heel wat studentenbars. We liepen enkele cafés tegemoet met veel volk buiten op straat. Het was de laatste donderdag voor de Kerstvakantie en voor velen betekende dit een geldig excuus om nog eens decadent in de drank te vliegen. Er lag iemand uitgeteld op het trottoir. Hij leek zich met veel moeite overeind te houdend tegen een muur, die op zijn beurt steeds weer van hem af leek te schuiven. Muren zijn toch zo’n godverdomse klootzakken! trachtte ik sympathiek met hem mee te denken. Ik keek rond en nam wat foto’s.

Twee meisjes vlogen rond ons vieren. Wie ze waren wist ik niet, wel wist ik dat ze wouden kennis maken. Ik zei mijn naam. Zij de hunne. Wat die waren weet ik niet meer. Ze waren dronken. Ik ook. Ik lachte ze plagerig uit om elke luttele dwaze reden.

We lieten ze achter en gingen naar een ‘rumerie’ (een bar waar ze enkel dranken op basis van rum serveren). We dronken en keken wat rond. We dronken snel, er was weinig ambiance, en we verlieten de rumerie algauw weer, met als doel een bar waar wat bewogen wordt. De bar waar we terechtkwamen bleek ‘Nieuw Amsterdam’ te heten. Het was in de kelder te doen. Er speelde elektronische muziek. Een lange zaal strekte zich uit van drankbar tot discobar. Overal zat volk opgepakt. We wrongen ons naar achteren. Een damp sloeg om ons heen. Halfweg de zaal voelde ik de zweetparels al op mijn gezicht vormen. We werden nat van het zweet van anderen. Ik riep het in Gaëls oor. Hij knikte en we liepen verder.

Boven de discobar hingen twee immense ventilators die de vochtige lucht voldoende in beweging hielden om de condensatie te vermijden. We vochtten om een plaatsje in de luchtstroom te bemachtigen. Maar te veel natte lichamen die tegen me aan wreven. Ik verwijderde richting bar. Gaël volgde en we besloten een pintje te drinken.

De zaal sloot vroeg. We werden verzocht naar buiten te gaan. Ik vroeg Gaëls vriend om nog een jointje te rollen. We gingen wat verder van de uitgang staan. Er liep een groepje langs. Ik vroeg of ze Bordelais waren, waar ze heen gingen, of het daar leuk was… Mijn accent verraadde me en ik gaf de gewoonlijke uitleg: ‘België’, ‘Vlaanderen,’ ‘op reis’ enzovoort. Een koppel liep langs. Ik hield ze tegen en we praatten en deelden ook deze nieuwe gesprekspartners met iedereen. We rookten enkele joints en dronken wijn met onze nieuwe vrienden en vriendinnen. Het was niet erg koud en we hadden geen haast.

Uiteindelijk gingen we toch langzaam op weg. Onze nieuwe vrienden bleven achter en we begonnen een wandeltocht die (op tempo) 40 minuten zou duren (volgens Gaëls schatting). We rekenden er evenwel op dat we in onze toestand toch wel een negentigtal minuten onderweg zouden zijn. Maar we hadden tijd – ik toch. We kochten nog wat bier in een nachtwinkel en gingen op wandel.

Aan de overkant van de straat liep een grote geblokte kerel met de arm rond de nek van een iets kleinere jongeman. De grote riep intimiderende woorden naar de kleinere. Het ging om iets met een mes. We vertraagden en stopten uiteindelijk om te kijken wat dit gaf. Entertainment – zoveel was zeker. Er waren nog enkele anderen aan de overkant van de straat, al besteedden die er kennelijk niet veel aandacht aan. Het was vreemd. Toch wou ik het niet negeren. Gaëls vriend rolde nog een joint en we werden vergezeld door enkele mensen die ook van het centrum achter ons aankwamen. We maakten kennis en praatten over de twee aan de overkant van de straat. Ze kenden de grote kerel. Ik vroeg om tussen beiden te komen voor het uit de hand liep, maar ze besteedden er niet te veel aandacht aan. Er kwam een meisje in mijn perspectief binnengewandeld. Ik lachte haar toe. Ze gebaarde me naar haar te komen. Ik vroeg of ze wilde dat ik… En ze kuste me nog voordat ik haar kon kussen. Bah. Ik trok me gedegouteerd van haar weg: ‘je rookt! je smaakt niet goed!’ Ze toonde haar sigaret. En ik draaide me weg.

Deze mensen waren leuke mensen. Ze waren dronken, maar ze waren niet marginaal (de associatie komt nochtans vaak voor in Frankrijk). Maar dit waren, zoals de meeste Bordelais, bobo’s (bourgeois-bohèmes), en in tegenstelling tot de doorsnee bobo waren ze er niet verlegen over. Ze namen het als een realiteit, eerder dan als een verwijt. Het waren mooie, welverzorgde mensen; ‘alternatief,’ (naar eigen zeggen, en naar de symbolen die ze dragen, politiek linksradicaal, of zelfs anarchistisch) maar duidelijk welbemiddeld.

We onttrokken ons langzaam en niet zonder enige moeite van het groepje. Het werd laat. Twee jongens moesten dezelfde richting uit. Er werd onzin gesproken. Ik praatte onzin mee, incoherent maar entertainend/geëntertaind.

Voor we gingen slapen, aten Gaël en ik nog een portie Nutella met wat kroetjes oud brood. Gaël had nog twee uur en een half vooraleer hij naar zijn werk moest vertrekken – om acht uur lang op een computerscherm te zitten staren. Hij werd van de gedachte alleen al slaperig. Dat kwam goed uit, want ik was ook moe.

Ik stond op rond drie uur in de middag en vulde mijn middag met zoeken naar eten en vervolgens, eten. Het was vrijdagavond. Gaël had me al gesproken van een drum ’n bass. Ik wist niet meer helemaal zeker of ons dat wel zou lukken, gezien die licht pulserende waas in mijn hoofd.

Met Gaël en zijn colocatair Français gingen we inkopen gaan doen in een nabije supermarkt. Ik zou voor het avondmaal zorgen: spaghetti bolognaise! Iedereen tevreden. We kochten ook wat drank voor erna.

Na de maaltijd begonnen we zonder veel overleg aan wat op een rituele alcoholopname leek. Ik was nieuwsgierig waartoe dit weer leiden zou. Alles voor van de wetenschap, dacht ik, en ik dronk mee. We namen al drinkend, met een fles Muskat in de hand, de tram en gingen naar de rumerie want Gaël had er afgesproken met de twee dronken meisjes van de dag ervoor.

De rumerie draaide zwakke muziek, maar ik besteedde er weinig aandacht aan. We praatten en namen foto’s. We namen uiteindelijk één van de laatste trams naar de club waar de drum ’n bass plaatsvond. Er was weinig volk. Er werd wel gedanst, maar de sfeer had iets vreemd, iets hards, iets gemeens. De drank was duur en het was alsof iedereen vanuit een eigen wereldje in de club terechtkwam. Ik had zin in een feestelijke openheid, een onvoorwaardelijk zeveren met iedereen, dat, ofwel, meer bedwelming, meer roes. Ik opteerde uiteindelijk voor dit laatste. Louter uit gebrek aan alternatief. Wiet zou me een uitweg bieden. En ik ging mee met de rokers naar buiten. En ja, daar waren ze. Ik vond de wietrokende jeugd. Ik stelde me voor met de uitleg dat ik niet wist hoe je dit hier hoort te formuleren, maar dat ik graag een jointje zou afkopen, en ik raakte aan de praat. Het bleek dat afkopen hier niet gebruikelijk was. Er werd me wel een trekje aangeboden van een jointje dat rondging. En dan nog een jointje. Hash deze keer. Lekker. Wel straf. Ik proefde en gaf het door, en al vlug kwam het volgende.

Ik bleef hangen in het kringetje en sloeg een praatje over het uitgangsleven in Frankrijk, de verschillende muzikale scènes, mijn smaak en ‘de Belgische smaken,’ en mijn onbegrip voor de belachelijk hoge prijzen en vijandige condities waar men in Frankrijk mee te maken krijgt als men eens wat wilt uitgaan.

Terug binnen danste ik vrijelijk en ongeremd. Mijn wereldje was het beste. Ik daagde de meisjes uit.

De avond sloot zoals gewoonlijk af op straat. De club sloot en Gaël zocht een rit voor ons beiden. Iemand was inderdaad goed genoeg ons mee te voeren en we werden afgezet voor het appartement van Gaël. We sliepen weer een groot deel van de dag weg. We ontbeten en hielden ons rustig tot ’s avonds.

De colocatair van Gaël, François, ging naar een hardtek-feestje en we werden voorgesteld om hem te vergezellen. Ik voelde me geradbraakt en uitte mijn twijfels. Maar ik liet me uiteindelijk toch overtuigen. Het was zaterdagavond.

Op de tram kwam een bende dronkenlappen naast ons plaatsnemen. Dronken op zo een hypermoderne tram: ik kon toch moeilijk aan dat beeld wennen; en nog minder aan dit dermate geanimeerd beeld voor me van luidruchtige, drankmorsende macho’s, allen op weg naar het hardtek-feestje. Je zou voor minder met hun anarchistische idealen de spot drijven.

Maar er was nog meer. Net voor onze aankomst gooide er één een fles achter zich, wat in het wilde weg. Het leidde tot een schreeuw. Een grote kerel met dreadlocks vroeg provocerend of hij er als een vuilbak uitzag. Geen reactie. Enkel wat onverantwoord grijnzen. De vuilbak in kwestie besloot dan maar dat de flessenwerpende macho zijn vraag niet serieus genoeg opnam en wierp zich op de ander. Ik zag het voor me gebeuren. De tram stopte en Gaël en enkele gealarmeerde zielen riepen dat we eruit moesten voor het te laat was. En dat deden we. De laatsten spurtten uit de tram en de tram vertrok met de twee knuffelende macho’s. Al hun vrienden waren eruit. – Nu hadden ze niemand meer om hen tegen te bewijzen, dacht ik, en ik vroeg me af wat ze nu gingen doen.

Het feestje ging er zo mogelijk nog vijandiger aan toe. De buitensmijters keken stoer en het grootste deel van het publiek was verkleed als anarchist. De onbestemde haat gaf er een luchtje van hypocrisie aan dat ik zelf niet met de meeste ironie wist te parodiëren – wetend dat dit feestje in een discotheek plaatsvindt met strenge regels en belachelijke prijzen voor entree en drank. Anarchisten? Mijn kloten ja!

Ik sprak enkele meisjes aan links en rechts met de vraag of ze Bordelais waren en ik deed enkele wandelingetjes. Hier hadden ze geen gevoel voor zelfrelativering, daagde me, alles dramatisch, niks parodisch. Ik snakte naar een jointje maar vond geen troost. François voerde ons terug.

De dag erop organiseerde Gaël een uitstapje naar zee. Ik wist weer helemaal niet waaraan ik me moest verwachten. Vragen naar verduidelijking werden steeds weer beantwoord met broebelzinnen die me ontraadden mijn vraag te specificeren.

Met vijf in een auto reden we zestig kilometer naar de zee. Het was mooi weer maar het was al laat. We zouden net op tijd zijn voor de zon van op een duin te zien ondergaan. Het zou mooi zijn, werd mij verteld. Er werd een joint gerold en opgestoken, en heel de auto raakte bevangen in een doordringende walm van hash, die als een waas in hoofd werd vertaald. Er werd een tweede joint gerold. Ik dacht wat na over de ledigheid en oppervlakkigheid die ermee gepaard ging.

Eenmaal aangekomen confronteerden we een stroom toeristen die allemaal de tegengestelde richting uitgingen. Het leek me voor de hand liggend dat ze een goede reden hadden om in die richting te bewegen. Wij gingen niettemin tegen de stroom in. Het pad voerde ons naar een immense zandberg. Dit was de hoogste duin van Europa, werd mij verteld. Ik liet hen vooropgaan en nam me voor me niet moe te maken. Ik bemerkte al snel hun overmoed.

Langzaam daagde de zon van achter de immense duin. We kwamen in een uitgestrekte openheid terecht, met een prachtige gelige horizon, waar die o zo vertrouwde gele bol net boven prijkte. Schitterend. Echt: in mijn ogen. Ik kneep ze wat dicht opdat het wat minder pijn zou doen. We trokken foto’s, zonder ophouden. De kleuren veranderden langzaam van geel in oranje, roze, rood, purper, met alle tussenliggende tinten in overweldigende combinaties. We rookten wat wiet en dronken wat. Langzaam dook de zon onder de horizon weg in de zee. Gaël vertelde dat hij in de zomer ooit eens met enkele vrienden de hele nacht heeft zitten wachten met de blik naar de zee gericht, wachtend totdat de zon weer opkwam. Hij vertelde hoe hij op een bepaald moment achter zich keek en zag… Trop con.

Eenmaal het draaien van de aarde de laatste tinten van de gloed had ontnomen, besloten we de helling terug af te dalen. Het was stijl en het zand was mul. We besloten dan maar te lopen naar beneden. Elke stap was een sprong in het zwarte niks. Elke stap was een nieuw soort zinloos geweld, een zinloos geweld tegen mezelf, tegen elke gezonde redenering. Maar leuk, om één of andere reden.

De volgende dagen plande ik mijn verblijf voor tijdens de feestperiode. Ik zou voor kerst en Nieuwjaar naar Lyon gaan. Eric, mijn eerste gastheer in deze reis, zou me drie dagen kunnen ontvangen. Hij zou Nieuwjaar in Engeland vieren. Maar die drie dagen had hij ook verlof, en hij overtuigde me om naar Lyon te komen. Er waren hoe dan ook genoeg couchsurfers in Lyon aanwezig om me te behelpen voor Oudejaarsavond en erna. Ik hoopte evenwel stiekem dat ik via Eric mensen zou ontmoeten die me zouden kunnen helpen. Ik zou vertrekken naar de andere kant van het land met zekerheid qua verblijf voor niet meer dan drie nachten. Weer een sprongetje in het zwarte niks. Ook leuk om één of andere duistere reden.

Woensdag nam ik uiteindelijk de trein, met bestemming Lyon. Een rit van vijf uur in een overvolle, kletterend heen en weer schommelende trein. Ik kwam goed geschud toe, klaar voor gebruik. Kerstavond mocht beginnen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten