donderdag 8 oktober 2009

Paseo del Parque

Om één uur ’s middags waren de lessen gedaan en dan was het een kwestie van te weten komen wie wat doet met wie, en afwegen wat ikzelf liefst doe. Zoals al vermeld was de eerste lesdag een wandeldag. Van de school in het centrum wandelde ik de volle 40 minuten terug, om daar dan Tobias te vinden die zich aan het voorbereiden was op een wandeling naar het strand. En hup, 60 minuten terug.

Het strand waar we heen gingen was een strand dichtbij de haven, waar het water bedekt leek met een olieachtig schuim, en het gloeiend hete zand bij de minste bries de lucht in ging en als een wolk van fijn stof het strand een mistige aanblik gaf. Daarenboven was het ook nog eens een 35tal graden waarbij we, ook zittend aan de waterkant, onophoudelijk transpireerden. Desalniettemin zat het strand vol. Natuurlijk een heuse vleeskeuring, met lekker bruingebakken grietjes vooraan in de aanbieding. We hadden ons strategisch neergezet. Tobias was al goed bruin en liet ostentatief de spieren rollen terwijl zijn handen zijn glanzende zonneolie verdeelden. Ik stak af naast hem. Ik voelde me wat een sul, naast zo’n indrukwekkende gestalde, met mijn fles factor 40. Ach ja.
Een sprintje over het zand en de afkoeling kon beginnen. Ik waadde dieper door het lauwe water tot ik het schuim ook kon ruiken. Het had iets doods. Ik zag de kanker al voorbijdrijven.
Voortaan verkoelde ik me onder de stranddouches. Genoeg geschuimd. Ik probeerde mijn achterstand tegenover Ana wat in te halen en bladerde door mijn cursus Spaans. Maar het mocht niet baten. Het was te warm. De zon was te hevig. Haar stralen wogen dermate op mijn hoofd en schouders dat ik neergedrukt werd. Ik kon niks doen, tenzij zitten, zitten en afzien. En bruinen natuurlijk – voor velen biedt dit natuurlijk voldoende tegengewicht. Enkele uren later namen we een bus terug.
’s Avonds bleek er iets te doen onder de studenten. Een groepsgebeuren, een soort verwelkoming voor de nieuwe studenten. Ik moest wel gaan. Zij het alleen al om te weten te komen of er wat vlees in de kuip aanwezig was, en of er eventueel, zij het alleen al maar in de mogelijkheid, iets te rapen zou vallen voor mij.
Nope: niks de ballen. Of, zoals homo Tom Lanoye het zegt: niks nul noppes de hond zijn botten. Iedereen volgde de groep en de groep volgde iedereen: en we gingen nergens heen. Het plan Engels als internationale taal te laten gelden, om de vier Polen op te nemen in het overwegend Duitstalige gezelschap, verwaterde snel en de groep versnipperde in kleine deelgroepjes waarvan geen enkel persoon de verantwoordelijkheid op zijn schouders nam een beslissing te nemen in naam van de hele groep. Het was hopeloos. De dwaaste bars en disco’s werden als compromis genomen; het richtingloze geouwehoer kon me gestolen worden. Ik wandelde al snel de veertig minuten terug waardoor ik het grootste deel van de avond wandelend besteed had.
Deze eerste dag was een leerrijke ervaring. Ze zat vol met belangrijke lessen. Erna gooide ik mijn dagritme om en, in tegenstelling tot mijn medestudenten, studeerde ik de middagen na de les. Voortaan besteedde ik de namiddagen meestal in het park aan Paseo del Parque. Ik bleef er tot de avond viel, waarna ik voor een douche en een zelfgemaakte maaltijd naar het appartement terugging, om dan later af en toe nog eens terug de stad in te trekken om enkele clubs te verkennen met enkele kerels die net als ik ook liever op eigen initiatief het nachtleven van de stad verkenden.
Ik verschoot wel even van de agressieve sfeer op straat. ’s Nachts blijven winkels open tot een uur of 11. Maar de straten sterven niet uit. De drukte verschuift eenvoudigweg van de winkelstraten naar de uitgangsstraten en de stad blijft in beweging. Proppers komen uit hun holen en beginnen met gratis shots mensen clubs in te lokken. Stoere jongens roken hasjiesj op de hoek van de straat. Heerlijk korte rokjes onthullen nog heerlijkere gebruinde vrouwenbenen. En te midden die eeuwenoude gang die het straatleven gaat, tussen dat krioelende gedrang van de Spaanse zomer, lopen wij dan, als een bende ongeorganiseerde badplaatstoeristen. Soms leek het wel alsof we een label hadden, voor hen om af te lezen: domme toerist.
Op een keer liep ik de stad in rond 11 uur en kreeg ik te maken met een langsrijdende scooter. De passagier achteraan hield een hand op. In een vuist. Naargelang ze dichter naderden zag ik zijn ogen in de mijne staren. Een dreigende, agressieve staar. En hup, in het voorbijrijden ging zijn arm naar beneden in een worpgebaar, recht op me af. Niks, ik had niks gevoeld. Maar ik was geschockeerd, onthutst. Ik keek rond me. Geen bom? Wat heeft hij gegooid? Of was het een grap?
Een andere keer, dan in het terugwandelen, was er weer zo’n scootertje. Maar dit maal was het niet zo erg. Een opgestoken middelvinger en enkele scheldwoorden in combinatie met ‘extranjero’ (vreemdeling) en dat was het.
Al deze minder uitnodigende voorvallen gaven de stad niettemin een lichtelijk intimiderende atmosfeer. Gelukkig zou dat nog veranderen, maar het was de eerste keer dat ik me in een stad zo onwelkom had gevoeld.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten