donderdag 8 oktober 2009

Een lawine van pech

De weg bleek echter, eenmaal door het portaal, een klein, sprookjesachtig stadje in te leiden. Het wegje was smal en kronkelde zich met zijn ver uiteen staande treden omhoog tussen allemaal kleine witte huisjes, sommige gedecoreerd met wat keramiek, anderen eenvoudig effen wit. Het was als een dorp in het centrum van de stad, het historische centrum, zo redeneerden we, en we liepen verder naar boven, over de geplaveide weg die in langzame bochten de berg opsteeg. De straten waren quasi leeg. Verderop zagen we enkele kinderen in zwembroek aan een fonteintje met water spelen. Ze hadden plastieken flessen die ze vulden en vervolgens over zichzelf uitgoten. Ze poseerden gewillig en trokken bekken.

We liepen verder en naderden de kasteelruïne. De herinnering aan de fietsen die we daar beneden hadden achtergelaten en ‘voorlopig’ aan elkaar hadden vastgemaakt, was volledig uit ons bewustzijn ontsnapt. We liepen naar de top van de heuvel, naar het kasteel, en vonden een bankje tussen de ruïnes met een geweldig uitzicht over de stad. Daar besloten we wat te blijven. Eindelijk waren we eens alleen, we waren alleen met elkaar en dat prachtige uitzicht over de stad. En we deden hetgeen waar we bij Olga niet toe kwamen. We leerden wat Spaans in onze boeken.
Toen we evenwel terug beneden kwamen, begon de dag nog maar. Alles kwam in een nieuw perspectief te staan: de fietsen waren weg. Twee perfect goede fietsen, recent, goed onderhouden, al wat je maar wilt. Zeker 800 euro waard tezamen. Enkele voetballende kinderen waren getuige: “twee jongens droegen ze naar boven, het witte dorpje binnen.” We liepen de weg terug naar boven, vroegen een man die voor zijn huis zat of hij iets had gezien. Hij zat er nog maar net. Niets gezien. Paniek. Dom dat we die zo achterlieten! We vroegen het aan een vrouw die ons tegemoet liep. Geen idee. Niemand wist van iets. Dom, dom, dom. We gingen terug om die kinderen wat beter te ondervragen. Het bleek ondertussen al twee uur geleden dat die jongens met onze fietsen wegliepen. Onmogelijk dom. Zonder weerga. We gingen dan maar naar het politiekantoor. Stress. “Hoe gaan we dat uitleggen aan Olga?” “De politie zal niet concreet iets doen…” Een korte wandeling en we kwamen te weten dat het politiekantoor van Velez Malaga geen diefstallen en dat soort zaken doet, daarvoor moesten we naar Torre del Mar, 15 kilometer verderop. “We’re fucked.” We overlegden hoe we Olga zouden voorstellen om haar te vergoeden.
Ik liet het aan Christen om het uit te leggen. Zij belde Olga op terwijl ik op mijn vuist beet in bange afwachting. Maar Olga reageerde tegen alle verwachtingen in opvallend luchtig. Het was de moeite niet om nog naar de politie in Torre del Mar te gaan, zei ze. Het was gebeurd, en de fietsen waren wellicht al een derde keer doorverkocht en onderweg naar Malaga. Ze verzocht ons gewoon terug te komen naar het huisje, de fietsen te vergeten, niet verder te zoeken. En zo deden we. We deden onderweg nog de inkopen voor het avondmaal dat we haar beloofd hadden (zij kookte niet) en we wandelden de weg terug naar haar huis, met gemengde gevoelens maar overwegend opgelucht.
Meteen zou duidelijk worden waarom Olga zo licht over de situatie deed. Neen, geen valium, daarvoor was te hyperkinetisch. Het was het type vrouw dat zelfs bang was van een microgolf, laat staan dat ze ‘drugs’ in haar huis nam. Ze geloofde echter dat alles gebeurde met een reden. Nog erger? Nu ja, voor ons betekende dat wel goed nieuws. Ze ging er zelfs nog veel verder in. Ze openbaarde ons een facet van haar persoonlijkheid dat met noties als waarheid en causaliteit iets losser, in haar woorden: iets ruimers, omging. Alles gebeurt met een reden: en haar tarotkaarten verbond al die redenen, in een dicht netwerk waarin voortekenen de toekomst uitdagen en de wens de realiteit.
Ze interpreteerde de gebeurtenis zelfs als goed nieuws. Haar kaarten hadden immers voorspeld dat er twee ingrijpende gebeurtenissen zouden plaatsvinden. Namelijk dat ze een diefstal zal meemaken (in haar interpretatie: deze fietsen) en een vereffening van een oude rekening (in haar interpretatie: ze zou de rechtszaak winnen waardoor ze eindelijk haar vaders erfenis zou krijgen). Aldus was de helft van voorspelling al uitgekomen, wat betekende dat ze louter nog moest afwachten tot het tweede deel van de voorspelling uitkwam. “Want nu was ze toch rijk,” redeneerde ze. Die erfenis stond als het ware al op haar naam. Nu was het enkel nog afwachten tot ze ook in liquide vorm over kon beschikken.
Haar onvermoeibare optimisme zou echter nog enkele beproevingen kennen. Ze wou het zwembad kuisen (een eenvoudig betonnen, vierkantige blok op haar terras van vier op vier met nog geen twee meter diepte) om het dan in de loop van de nacht te laten vollopen zodat we de volgende dag wat konden baden. Christen nam een douche en ik bereidde ondertussen het avondmaal. Spaghetti met een groentensausje. Het was al laat, de laatste schemeringen die aan de dag herinnerden waren aan het verdwijnen.
En ineens brak de hel los. Een schreeuw, gevolgd door een nog luidere schreeuw. Het was zo luid, zulk een zielsschreeuw, dat ik dacht dat het andere betekenis had. Dat ze een schat had ontdekt of zoiets. Maar neen. De volgende schreeuw was zachter, gecontroleerder, en werd gevolgd door mijn naam. “Joaaaaans! Help meee!” Ze lag in het zwembad op haar rug. “I’m so stupid,” was het eerste dat ze zei, dat steek hield. Ze was van de boord van het (lege) zwembad naar beneden gesprongen en had daarbij haar knie bezeerd. Het bleek haar ligament. Ik hief haar vijfenzeventig kilo het zwembad uit en hielp ze verder tot de zetel. Reflexmatig probeerde ze erop te steunen, wat in haar telkenmaal paniekerige schreeuwtjes van ontzetting losmaakte: “Het klikt, het klikt, ik kan niet lopen!” Op de zetel kon ze dan even tot rust komen en we maakten de schade op. De dag was nog niet voorbij.
Het eten lieten we halfweg de bereiding staan en met ons drieën reden we naar het ziekenhuis. Ik reed, met haar auto. In de spoeddienst kregen we een nummertje, als bij een slagerij. Een modern ziekenhuis, maar welgeteld zeventig mensen waren er voor ons. We kwamen in een wachtzaal terecht met mensen ademend van een zuurstoffles, mensen met mondlapjes die zaten te hoesten en te rillen van de koorts (Mexicaanse griep?), mensen met rood gezwollen polsen (gebroken? schorpioenenbeet?) enzovoort. Er waren vijfenzeventig mensen voor Olga en ons.
Olga was in shock. Ze was gedesoriënteerd en opmerkelijk rustig. Ze vertelde weer wat verhalen maar liet ons uiteindelijk rustig terugrijden om de pasta te koken en op te eten terwijl zij daar wachtte. Wat een dagje. We kwamen wat later terug met een Tupperware met haar portie. Niet veel later was er een gips rond haar been en mochten we naar huis. Het was middennacht intussen. Het duurde nog even voor Olga zich had geïnstalleerd in haar kamertje en daarna konden we gaan slapen. Eindelijk terug rust. Wat een bewogen dag was me dat.
Volgende dag was het onze laatste dag al bij Olga. De dag erop zouden we ‘s morgens vroeg met de bus naar Sevilla vertrekken. Om Olga niet totaal hulpeloos achter te laten, deden Christen en ik inkopen. We gingen alles halen met Olga’s auto en staken haar koelkast vol. Vervolgens reden we, met goedkeuring van Olga, naar zee. Onderweg merkte ik terloops op dat de banden van haar Skodatje erg plat stonden. Ik reed even langs een tankstation. Bleek dat er nauwelijks één bar opstond. Levensgevaarlijk. Ik pompte ze op tot de normale bandendruk en we reden naar zee voor een ontspannend dag aan het strand.
Na enkele uren strand bleken de karotkaarten echter weer toegeslagen te hebben. Nu wel de kaarten van iemand anders, want dit had Olga niet kunnen voorzien: een lekke band. “Gisteren haar twee fietsen, nu een band: hoe gaan we dat uitleggen?” Vreselijk. Bleek dat de kapotte band zodanig verstorven was door de zon dat het ventiel gescheurd was bij het oppompen. Gelukkig was er een reserveband en konden we terug zonder nog meer complicaties.
Dat het haar tarotkaarten niet waren die dit hadden voorspeld, was ook aan haar gezicht af te lezen toen we haar het avontuur vertelden. Dat haar banden rot waren en hun normale levensduur al ruimschoots hadden overschreden, dat wist ze, maar ze had nog weinig van de luchtige lichtheid van weleer in haar stem toen ze het ongeluk en de schade van de afgelopen dagen nog een laatste optelde. Eerst de fiesten en nu die band. Nog steeds bleef ze echter elke financiële compensatie weigeren – ook omdat ik haar ervan overtuigde dat die banden al langer op het punt stonden om het te begeven en dat met haar als bestuurder evengoed hadden gedaan. Wat ik haar wel strategisch niet vertelde was dat het lek aan het ventiel was ontstaan. Maar ja, voorbij was voorbij en volgende dag reden we naar Sevilla en lieten we het hele gedoe achter ons. Reisverhalen. Dat zijn het ja. Misschien verkopen ze wel speciale tarotkaarten voor reizigers.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten