donderdag 8 oktober 2009

Miguel en de Groepsdynamieken

Ik ontwaakte uit mijn halfslaap bij het horen van de ontgrendeling van de voordeur. En daar was een eerste gezicht. Miguel werd mijn eerste aanknopingspunt voor de volgende twee weken. Een kalende Italiaan die later eigenlijk Michael zou blijken te heten en de laatste 15 jaar in Duitsland te verblijven. Hij was 36 en sprak vloeiend Italiaans, Engels, Duits, en nu was hij naar eigen zeggen bezig met de laatste stappen in de perfectionering van zijn Spaans. Zijn perfect Engels zou al snel wat overroepen blijken en naargelang ik hem beter leerde kennen, bleek ook zijn vermeende aandacht voor taal meer een uitdrukking van zijn aanmatigende profileringsdrang die hij met betrekking tot schier alle onderwerpen wist ten toon te spreiden.

Ik herinner de wens in me opkomen: hopelijk is hij een uitzondering, hopelijk is hij een uitzondering, hopelijk is hij een uitzondering… En hij was ook een uitzondering. Met zijn halfkale kop waarvan de schaarse haren samengeklit door de gel stijl achterover op zijn blanke kale kruin kleefden, zijn sullige lijf van een meter zestig en wellicht niet meer dan 60 kilogram, en dat bovendien louter bestond uit botten en die donzige laag schaamhaar dat als een inverse baard tot in zijn nek uitrees om zijn onfortuinlijkheid in de genenpoel te signaleren. Een beetje een Octaaf de Bolle maar dan kleiner. Hoe kan dat ook anders dan een uitzondering zijn?
Als verkoper van chirurgische instrumenten had hij evenwel een hele identiteit voor zich uit geschapen, – een hele resem indrukwekkende verhalen die wellicht een pareltje van een casus voor psychoanalysten zo opleveren voor het hoofdstuk getiteld: compensatiedrang. Een meisje in mijn Spaanse les zou later nog naar hem verwijzen als ‘de tuinkabouter’. “Komaan geef toch toe: die lijkt toch op een tuinkabouter.” Met ingehouden schaterlach verdedigde ik deze kompaan van het eerste uur tegen een dergelijke al te onmenselijke aantijging: “hij kan daar toch ook niet aan doen dat hij lelijk is.”
Maar aan andere zaken kon hij echter wel iets doen. En dat waren er heel wat. Die eerste kennismaking was een dialoog waarvan de onderwerpen voortdurend afgebogen werden naar hemzelf, wat de dialoog al vlug het karakter van een monoloog gaf. Frappant was bijvoorbeeld de vaststelling die ik me na meer als een week maakte. Tussen zijn plechtstatige spreken door, stelde ik me voor. In een speciaal naar zijn maat gesneden, uiterst beknopte versie, zette ik uiteen wat ik deed en vanwaar ik kwam enzovoort. Maar dat hele verhaal heb ik een vijftal keer moeten herhalen. Het stuitendste was het toen ik, die bewuste week na mijn introductie, met onze andere kamergenoot in een discussie was verwikkeld geraakt in het Duits. Hij leek met verbijstering geslagen toen hij me Duits hoorde praten. Ik sprak altijd al Duits met Tobias. Maar met zijn talenkennis als zijn grote trots gaven zijn ogen plots de aanblik van een in duigen vallend zelfbeeld. “Ik wist niet dat jij Duits sprak?”
Daar verzette hij zich natuurlijk tegen. Eén van zijn specialiteiten, zou zijn Miranda later altijd zeggen. Altijd genoeg adem om zijn trots op te blazen en zijn zelfbeeld weer bol van potentie te doen staan. Elk verhaal dat hij vertelde was een zet, strategisch. Hij praatte op me in alsof ik deel uitmaakte van een allesomvattende spel, waar de hele groep studenten deel van uitmaakten en hij de meester was. Hij ging daarbij buitengewoon listig tewerk, bepaalde informatie te ontsluiten, andere te verzwijgen.
Maar het persoontje Miguel (of eigenlijk Michael, maar ik hou me nu bij zijn ‘Spaanse naam’) was met zijn hoogmoedige retoriek eigenlijk symptomatisch voor de hele groep taalstudenten. Tergend langzaam werd het duidelijk wie waar stond in de groep en met welke pretenties. Het bleek een bijzonder dicht en ingewikkeld netwerk, haast ondoordringbaar voor nieuwkomers, met wat enkelingen centraal die de neus hoog in de wind staken in de hoop bijval te oogsten bij de anderen, en daarrond een uiterst hechte meute volgzame lieden die zich boven alles wouden behoeden voor een afkeurend oordeel van de groep. Ik had het voor geen van beiden.
Na enkele dagen begreep ik te zijn terechtgekomen in een groep die in tweeën uiteenviel naargelang hun studie, namelijk: de economen enerzijds, en de studenten business administratie anderzijds. En ja je hoort het goed, dat zijn: de managers en secretaresses van morgen. Vreselijk! En op de koop toe, grotendeels Duitsers! Werkelijk de hel.
En Miguel speelde daarin wel verdomd goed zijn rol als handlanger van de duivel. Van bij de aanvang sprak hij steeds over zijn zoektocht naar zijn droomjob. Wat hij hier deed was slechts een stap in die zoektocht, het was een overgangsfase. Alles wat ik nu in deze bepaalde situatie over hem te weten kwam, was slechts over deze tijdelijke gestalte van student, een beredeneerde tussenfase in zijn nobele levenswandel. Hij wist zichzelf altijd in woorden op te tillen aan kranen van idealen, kranen waarvan de basis steeds omneveld bleef in een waas van zelfovertuiging en vermeende levenservaring. Nochtans, het beeld van de ijverige student moest hij toch laten voor wat het is. Hij hield zich vast aan een ‘normaal… ben ik ijverig.’ Maar hij trok de kaart van de buitengewone vrouwenversierder en begon een lofrede over de Spaanse vrouwen. Op de vraag naar hoeveel vrouwen hij dan wel ‘gehad’ heeft (om zijn vocabulaire te gebruiken) kwam hij echter niet met een klaar antwoord voor de dag. Wat gestamel en hup, op naar het volgende onderwerp, en de monoloog ging verder.
Mijn andere kamergenoot was bescheidener. Een zachtaardige teddybeer met enorme spierbundels maar een even zo grote naïviteit. Een reus van een meter negentig die praatte als een stammelend lief klein meisje van tien jaar. Heel enthousiast en bijzonder sympathiek maar ellendig traag en onderdanig. Het was de verpersoonlijking van het type spierbundel dat in slechte actiefilms als the muscles naast the brain figureert. Zijn Engels met Duits accent was mythisch.
Nu was zijn rijzige gestalte soms wel leuk om aan mijn zijde te hebben, maar die oneindige vertellingen van hem, werkelijk als een 12 jarige die de grappige cartoon die hij net gezien heeft navertellend probeert uit te leggen: “en en, toen kwam Buggs Bunny uit zijn gat en dan dan schoot die zo zo op een boom die daar stond. Maar dat was eigenlijk op dat konijn bedoeld. En dat was heel grappig.” Gelukkig had ik wat boeken mee.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten