maandag 18 mei 2009

Een tweede hallo

Anna had mij uitgeput. Ja ik was nog niet goed van het feestje en mijn nacht bij Anna hersteld, en ik had mijn eerste les in de Deutsch Akademie. Maar moe of niet, de uitwerking van het plan ving aan. ’s Avonds om zes uur begon de eerste les. Ik hoopte maar dat mijn 250 euro goed besteed waren. Ik had geen idee met wat voor een mensen ik dadelijk zou gaan samenzitten, wat ik zou gaan leren, wat voor leerkracht mij zou onderrichten, enzovoort. De twijfel groeide. 250 euro was voor mij uiteindelijk nog veel geld. Maar ik wou kost wat kost dat vreemde taaltje leren begrijpen – en spreken evenzeer.

Voor de eerste keer in een hele tijd kreeg ik wat privacy. Benedikt en zijn flatgenoot werkten. Ik hou van gastheren (of –vrouwen) die werken. Ik werd alleen gelaten – aan mijn lot overgelaten. Eindelijk had ik eens tijd om mijn lot wat verder naar de toekomst uit te werken.

De eerste avond bij Benedikt was ik te moe om deftig conversatie te voeren. Ik vernam niettemin dat ik in een huis was terechtgekomen bij twee PUA’s (pick-up artists, versierkunstenaars – of amateurkunstenaars althans). Benedikt en zijn medehuurder Tobias hadden beiden net als ik The Game gelezen en waren bedreven in het overleggen over strategieën en scripts om vrouwen te benaderen. Ze waren er heel wat technischer in bedreven dan ook. Ook hadden ze kennelijk weinig van de kritieken gehoord. Dit zou desalniettemin een interessante week worden. Eindelijk weg van al die enige kinderen, en eindelijk eens bij mannen. Er was maar één regel in zijn flat, zei hij. Ik deinde heel even terug. Maar tegen verwachtingen in was dat niet dat ik geregeld de afwas zou moeten doen of dat ik moest bijleggen voor inkopen, maar wel dit eenvoudige, sloganeske gebod: “wat in de flat gezegd wordt, blijft in de flat.” Heel PUA-achtig dacht ik meteen – onorigineel en op de grens af immoreel. Hij vertelde verder niet zonder enige trots hoe hij uitging met verschillende meisjes, dat ze elkaar kenden, en hoe hij de zaken die ze over elkaar wisten enigszins onder controle poogde te houden. Ik kon er maar mee instemmen dat hij voor zichzelf een totaal onoverzichtelijk web aan het spinnen was, en vanzelfsprekend zou ik er alles voor doen om hem van benarde posities te vrijwaren – in zover hij daar al niet zat. Benedikt was ook in zijn hele uitleg over zijn achthoekige driehoeksverhoudingen een beetje stijf en zakelijk – een echte zakenman. Dat hij als informaticus in een bank werkte en ook alle traditionele Weense ballroomdansen (zoals de Wals) kende, waren daar niet meer dan nog een extra bewijs voor. Hij was in elk opzicht een voorbeeldige burger en meer dan dat ambieerde hij klaarblijkelijk niet – welja, op één opzicht na. Na de beëindiging van zijn relatie van 8 jaren lang, had hij zich op de methoden en technieken van het versieren toegelegd. Hij nam daarbij een voorbeeld aan personen die niet bepaald als brave burgers gelden, maar veel verder dan de voorspelbare openlijke voornemens van ‘zelfverbetering’ ging hij daarin niet. Het spel dat ik net met Anna achter de rug had, was daar onder geen beding toe te herleiden.

De eerste les was niet bepaald de beste start, ik kwam te laat. Ik kwam toe net na de introductieronde. Ik kwam bij zes vreemde mensen terecht met elk een heel aparte achtergrond (die ik nu helaas niet kon plaatsen). Het koste me zelfs enkele minuten om te begrijpen dat die jonge kerel aan de kop van de tafel de leerkracht was. Later zou alles nog opgeklaard raken. Het waren zes heel verschillende mensen, met heel verschillende motieven om een cursus Duits te nemen. Een Poolse informaticus kwam Duits leren uit eigen beweging opdat hij de sociale interacties op zijn werk wat zou kunnen volgen; een Servisch en een Turks meisje die met Erasmus in Wenen studeerden wouden eindelijk iets begrijpen van die vreemde Europeanen waar ze zich nu al enkele maanden tussen bewogen; een eerder zwijgzame Mongoolse kinderarts en een nerveus stotterende Roemeense kinderoppas wouden leren Duits babbelen voor hun job; en een jolige Afrikaanse asielzoeker, ten slotte, leerde Duits om een verblijfsvergunning te verkrijgen, zodat hij zich dan in Wenen met zijn vrouw en kind zou kunnen settelen. Het publiek was erg gevarieerd, evenals de linguïstieke achtergrond. De meesten konden wel wat Engels, maar de moedertalen waren zo verschillend als het kan, en eigenlijk was ik de enige die wat kon in de juiste richting wist te gokken, vanuit het Nederlands en Engels.

Mijn eerste persoonlijke kennismaking was met Norbert, de immer enthousiaste Afrikaan. Hij sprak Frans, en dat was ook aan zijn Duits te horen. We babbelden in het Frans wat over onze bezigheden in het leven en ik kwam zo te weten dat hij dagelijks tussen de 10 en 14 uren werkt (hij staat daarvoor op om 3 uur) om dan ’s avonds nog eens van 18 tot 21 uur in de Duitse les te zitten. Hij vertelde hoe hij, ondanks zijn Afrikaanse bachelor in farmacie, werkte in een schoonheidsbedrijf om aan de werkuren te komen die nodig zijn om het Oostenrijks burgerschap te verkrijgen. Hij predikte tegen mij over de zelfscheppende macht des mensens, waartegen ik, ofschoon al mijn filosofische kritiek, niks dan respect voor kon afleggen. Kijk maar naar Obama, zei hij. Ik lachte en betuigde mijn respect voor zijn moed en doorzettingskracht. Norbert stond niet (althans nog niet) op die sociale roltrap die ons Westerlingen zo quasi automatisch tot op een gelijkwaardig niveau voert. Als je in Afrika geboren wordt, raak je alleen binnen via de andere roltrap, die naar beneden, door heel hard te steken. Norbert verdiende alle respect.

Maar Norbert’s goedgehumeurde zelve had wel wat eigenaardige kantjes ook. Zo vroeg hij iedereens adres, voor als hij eens in hun (of in mijn) land kwam, en ook ons telefoonnummer en email, alsof we staan te popelen een quasi onbekende te ontvangen en zo ineens alles te delen. En zo vroeg hij ook eens of hij mijn jas niet mocht hebben wanneer ik over enkele weken terug naar België zou keren. Hij vond die wel mooi. Ik bedankte voor het compliment maar legde uit dat ik die jas nog geen twee maanden geleden had gekocht, en nog lang niet van plan was die weg te doen. Ik legde uit dat ik überhaupt ook niet over enkele weken al terug naar België keerde.

Met drie uur les per dag voor een klein groepje van zeven waren de anderen evenwel moeilijk te negeren. En ook al maakte het Duits het contact wat moeilijk, de onderwijzer bracht ons met veel geduld aan het praten en hij deed het fantastisch. Hij was een gemotiveerde 26er die zijn studie met een job combineerde, om daarnaast nog eens deeltijds deze cursus Duits voor anderstaligen te geven – louter omdat hij dat graag doet. Hij had een oeverloos geduld. Ook met de schuchtere Mongoolse bijvoorbeeld, die vaak eerder wat afwezig op haar papieren zat te staren dan probeerde te oefenen, en ook met de Roemeense die elke vraag beantwoorde als een onverwachte overhoring aan een onvoorbereide 14 jarige, hortend, stotterend, tot als de leerkracht haar verbeterde, om dan nerveus knikkend te zeggen: “Ja, ja, ich weiß ja. Jah, jaja! Ich weiß.” Ze had het overigens pas de laatste dag begrepen dat mijn moedertaal Nederlands en niet Frans was. “Ja,” zei ze als antwoord, “ja, ja,” zo tot 10 maal toe. Ze wist het al, of zo liet ze toch uitschijnen. Ik probeerde iedereen wat ter vriend te houden en de lessen niet te veel te domineren.

De twee Erasmusmeisjes Vildana (de Servische) en Simru (de Turkse) fleurden de lessen enigszins op. Vooral Vildana. Ze begon steeds weer vergelijkingen te verzinnen tussen de Serviërs en ‘de mensen van de Europese Unie’. Ze vond het heel vermakelijk hoe ik Sebastian, onze leerkracht, verdedigde tegen haar loze beschuldigingen in de trant van ‘dat denk jij, maar dat is jou wijsgemaakt door de Europese Unie!’ Telkens weer kwam ze met een nieuwe ‘bewijsvoering’ opzetten. Ze schreef zelf de gekke klank van sommige woorden toe aan ‘de grillen van de EU’. Het klasje keek geamuseerd op onze discussies toe.

Iets later in de week, op dinsdagavond, had ik na de les weer met Anna afgesproken. We zouden een bar opzoeken om wat over Nietzsche te discuteren. Beiden waren we immers bezig Aldus sprak Zarathoestra te lezen. Ik was nieuwsgierig naar hetgeen zij eruit wist te halen. Stiekem hoopte ik natuurlijk ook wel dat ik haar weer van iets naderbij zou mogen leren kennen – natuurlijk.

We spraken af rechtover het gebouw waar mijn lessen doorgingen, op de ring, op het pleintje aan het statige staatsoperagebouw. Toen ik ze daar trof aan de opera wandelde ik heel eenvoudig naar haar toe, en in plaats van haar plechtig te kussen ging ik voor haar staan en zwaaide ik kort. “Hallo!” Ze glimlachte. Van begin af aan werd er geen enkel moment geladen tot iets gewichtig. Zo ging het de hele avond voort.

We liepen naar een café. Ik liet haar kiezen en ze nam me mee naar Caffee Alt Wien, een authentieke bar in de Weense binnenstad die kennelijk niet in de Lonely Planet stond. Het had iets alternatief. De wanden waren bekleed met een mozaïek van blits gekleurde posters van culturele evenement in Wenen. Anna dronk sneller als ik. Ze zei van zichzelf dat ze rare dingen zei, ik zei dat ze humor had, dat ze mij deed lachen, en dat dat zeldzaam was. Ze zei dat haar Engels slechts was, ik merkte op dat mijn Duits geenszins beter was dan haar Engels, en dat die typische neiging om hun Engels neer te praten in Wenen maar iets belachelijk is in vergelijking met Fransen die zichzelf goed in Engels vinden. Haar bescheidenheid maakte haar lief. Ze toonde zich kwetsbaar voor me – ik beschermde ze tegen haar zelfkritiek. We vergeleken onze beide studies en wisselden wat gedachten over filosofen en schrijvers uit en het gesprek bereikte al vlug zeldzame schone hoogtes. We deelden daarbij in een allesdoordringende humor, een genadeloos cynisme zou je kunnen zeggen, maar tevens ook iets wat alles in perspectief zette. Ze was tegelijk ook vriendelijk en affectief, en ze uitte niet de kleinste verwachting voor één of andere formele ‘relatiestatus’. Kortom, ze was perfect. En op geen enkel moment had ik de indruk dat verleiding voltrokken was, dat ik ze bezat, dat ik ze als ‘de mijne’ verworven had. Het spel was het enige waar er waarlijk sprake van was. Verliefdheid, zou je erbij kunnen denken, maar daar waren we beide te cynisch voor.

Na een tweetal biertjes kwam de verleiding weer op gang. Ze zei dat ze mij wou kussen. Voor haarzelf onverklaarbaar, zo leek het. “I just want to kiss you,” zei ze. Haar gezicht trok samen in een begeerlijke blik. Die zachte, volle lippen van haar getuit, haar wenkbrauwen, de spiertjes rond haar ogen samengetrokken. Alles in een fractie van een seconde, om vervolgens weer in een open blik te ontspannen, en met flits van haar net rijtje witte tanden als afsluiter – om dan plotsklaps weer te hervallen: “but I just want to kiss you so much.” Ik vroeg haar de filosofische vraag – uiteraard eerder flirterig dan wat anders: “Waarom? Ja waarom in godsnaam zou je mij willen kussen?” De vraag deed haar ietwat terugdeinen, het creëerde een afstand, wat ademruimte in de aantrekking. Ze antwoordde. Ze wist niet waarom, “hmm, daarom,” ze kwam naderbij en ze likte mijn oor. Genoeg geademd. We gingen slapen. En weer besloten we dat er niks duurzaam inzat.

Volgende dag vond ik op internet een cursus die de Duitse grammatica vanuit het Nederlands uitlegt. Ik paste mijn planning er wat aan aan en bereidde me voor en ging naar de les. ’s Avonds ging ik met Benedikt mee naar een club. Er was een 70’s avond. Het was een buitenkansje om me eens met een mannelijke leeftijdsgenoot met één van mijn interesses bezig te houden, al dansend meisjes verleiden. Benedikt drinkt echter niet, en hij leek steeds heel serieus te blijven. En ondanks al zijn danslessen spiegelde zijn houterige stijl zich ook in zijn dansstijl af. Al zijn goeie wil buiten beschouwing gelaten bleef de motivatie wat zoek. Ik had enkele vruchtbare gespreken, maar echt vruchten wierp het niet af. Ook de drie halve liters vermochten niet te motiveren. Ik had het de dag nadien dan ook wat lastig en ik besloot uiteindelijk eens een avondje over te slaan.

Omdat Benedikt al eerder aan een ander couchsurfer had toegezegd (een knappe Russische), kon ik maar tot vrijdag blijven. Ik had daar geen probleem mee, want ik had ook de mogelijkheid om bij Evelyn te slapen. Die had ik ook op de Stammtisch gesproken. Het was een wat gezette maar sympathieke couchsurfster. Ik kwam met haar overeen dat ik haar tijdelijke flatgenoot zou zijn, en vermoedelijk het grootste deel studerend in haar flat zou doorbrengen. Ze was zeer actief in de ‘community’ en reisde veel en ver. Ze was ook Nomadic Ambassador op couchsurfing. Ze had een ruime flat, maar tijdelijk was haar kamergenoot er ook en dus zou ik met hem een kamer moeten delen. Matej was zijn naam, hij was een Slovaak die naar Wenen was gekomen om te studeren maar nooit echt ver was geraakt. Hij deed hier en daar wat kleine jobs en reisde zowat het ganse jaar rond. Hij zou maar enkele dagen blijven.

Nog voor de les verhuisde ik mijn spullen van Benedikt naar Evelyn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten