maandag 11 januari 2010

Het ijzeren monster

Ik gooide mezelf weer terug in de uitgestrekte netwerk-oceanen maar vond me algauw terug in de buik van een ijzeren monster, omringd door een blauwe gloed, wellicht op een dieet van atoomenergie. En daar zat ik dan, tussen talloze halfverteerde schoolkinderen en de grotendeels onverteerbare, klaar om uitgebraakt te worden, zakenlui.



Ik zag wolkenveld na wolkenveld aan me voorbijglijden, ik zag de lucht opklaren en weer betrekken, grijsheid ophopen en regenspetters op het raam spatten, om vervolgens weer op te helderen en weer in een ander soort dag over te gaan. Een hoge berm maakte plaats voor kilometerver uitgestrekte zonnebloemweiden, wat op hun beurt plotsklaps plaats maakte voor constructies van beton en glas en op- en afrijdende auto’s en vrachtwagens, en dan weer heuvels, en als ik nog eens keek zag ik niks dan hangars van winkelketens en grootwarenhuizen en doe-het-zelf-zaken en dan reden we weer een stad in, Kortrijk, Rijsel, Parijs, Limosin, Bordeaux, Bayonne, San Sebastian, Bilbao…

Van Gent naar Rijsel ging ik met de ons allen vertrouwde intercity. Het was vroeg in de ochtend. Ik kwam tussen ergerlijke meutes schoolkinderen te zitten, prutsend aan hun gsm’s die schelle geluidjes voortbrachten die in een verre herinnering aan al even ergerlijke radiodeuntjes deden denken.

Van Rijsel naar Parijs was het per TGV. Daar zag ik louter nog serieuze mensen, in stijve pakken en zo mogelijk nog stijvere, haast porseleinen gezichtsuitdrukkingen. Mensen die zichzelf in de spiegel aanleren om er zelfzeker uit te zien. Alles tot in de puntjes uitgekiend.

Ommezwaai. In Parijs dook ik het gekrioel van de metrogangen in. Ik daalde af in de Parijse ondergrond en zocht mijn weg van Paris Nord naar Paris Montparnasse per Metro. Het was ongeveer 10 uur. Zoals elk ander uur in de Parijse metro’s had het alles weg van spitsuur. Alle stoeltjes waren ingenomen en ik kwam 20 minuten recht te staan met mijn bagage in mijn hand. Een Noord-Afrikaanse typ met een luidspreker op wieltjes kwam naast staan om enkele zelfgevonden refreintjes in mijn oor te ‘zingen’. Ik hief mijn iPod even van mijn oren – maar geld kreeg hij er toch niet voor. De chaos was er op slag wel door vervolmaakt.

En dan terug de Franse burgerlijke stijfheid. Van Parijs gleed ik vervolgens aan hoge snelheid verder zuidwaarts, met de typische Franse bourgeois die van Parijs naar Bordeaux gingen om daar wat toerist in eigen land te gaan spelen. We reden verder Frankrijk door, en als de laatste Fransman de trein had verlaten, hup over de Spaanse grens, en we bolden nog een half uurtje uit tot in Irun, het eindpunt van deze lijn. Een bus- en een korte tramrit later zat het erop. Bilbao, een volkswijk vlakbij het historische centrum. Dat ging vlot.

Honderden, of wel duizenden pendelaars hadden die dag hun weg langs mij voortgezet. Stuk voor stuk kwamen ze even naast, voor of achter mij hun tijd doden. Een geroutineerde tussentijd, ritueel opgevuld met een korte powernap, een sensationeel flutromannetje, of enkele liedjes die uit hun iPods de analoge leegte van hun hoofden binnengalmde.

Ergens aan de periferie van die ruimte, zat ik, gebogen over een studieboek ‘Spaans voor anderstaligen,’ lezend met pen in de hand, me nu en dan afwendend om met mezelf te overleggen over de onverschilligheid die deze tussentijd typeert.

De natuur staat onverschillig tegenover ons, zegt men vaak. Wel, het ijzeren monster, ook. In zijn buik leef je in een tussenruimte, ergens tussen de werkelijkheid hier en daar.

Het is alsof het leven even op pauze komt te staan en pas bij aankomst weer verder gaat. ‘Play.’ Reizen in de moderne wereld is als één uitgerekte pauze. Alsof ik even niet besta. Weer: een groot zwart niks: een tijdspanne die overeenkomt met de muisklik op de website van TGV. ‘Klik’, en ik ben er.

De ijzeren monsters namen me in zich op, gaven me door mond op mond, en spuwden me terug uit. Alles ging vlekkeloos, zoals gepland. De tussentijd ging voorbij en ik zag honderden dorpen, randsteden en woonwijken voorbijglijden, tientallen drukke stadscentra die oprezen met pieken van kathedralen en hoekige woonblokken, dan weer uitvouwend in uitgestrekte vlaktes aan velden, gewassen, loeiende koeien, ringende overwegen, fabrieken... Vroeger was het daar waar het reizen plaatsvond.

Nu bevind ik me in de transitruimte, aan de andere kant van het venstertje. Pendelaars stappen op en af, ik blijf zitten. Gent - Lille, Lille - Parijs, Parijs doorheen, Parijs - Irun, Irun - Bilbao. Ik gebruik ‘locale’, korte trajecten voor een lange afstand. De voorzieningen zijn dezelfde. De eisen blijven weliswaar locaal. Ik maak me belachelijk bij het inslaan van de absoluut foute weg bij het oversteken van de terminal.

Maar ook zo’n vergissingen zijn zeldzaam, en me toevertrouwend op het zo goed als universele tekensysteem van pijltjes en aanduidingen, leg ik de weg grotendeels onavontuurlijk af.

Waar het avontuur van vandaag in bestaat is in die ene resterende mogelijkheid tot divergentie, het onberekenbare verschil tussen de avatar, de persoonlijkheid die in een profiel wordt opgegeven, en de werkelijke persoon achter dat profiel.

De mensen waarmee ik te maken krijg ken ik louter van een profiel, maar ook voor profielen gelden locale eisen. Welke manier de persoon in kwestie het net gebruikt, is een ondoordringbaar raadsel. Dat kan ik enkel te weten komen door die hele weg af te leggen en het eigenhandig te onderzoeken.

2 opmerkingen: